In deze zaak heeft verzoekster op 26 mei 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 28 januari 2024. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft op 22 september 2025 de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd. Na deze inwilliging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder niet tijdig op de aanvraag van verzoekster beslist en heeft hij de aanvraag ingewilligd terwijl er een beroep tegen het niet tijdig beslissen aanhangig was. Dit betekent dat verweerder geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.