In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen. Het verzoek is ingediend door de vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.N. Sardjoe, en de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.S. van Haeften, is als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank had eerder, op 27 februari 2025, bepaald dat de kinderen begeleide omgang met de vader zouden hebben, maar deze omgang is niet tot stand gekomen. De vader heeft aangegeven de kinderen niet te willen dwingen tot contact en de situatie aan de tijd te willen overlaten. Ondanks rappel van de rechtbank heeft de vader in deze procedure niets meer van zich laten horen en geen verdere stappen ondernomen om de omgang te bevorderen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen mogelijkheden meer zijn om contact tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. A.C. Olland, bijgestaan door griffier mr. E.M. van Middelkoop, en is uitgesproken op de openbare zitting van 6 november 2025.