ECLI:NL:RBDHA:2025:21944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
NL24.28103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel na beroep tegen besluit van de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 november 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Minister van Asiel en Migratie, die de ingangsdatum van de verblijfsvergunning had vastgesteld op 20 juni 2023. Eiser stelt dat de ingangsdatum moet zijn 12 juni 2023, de datum waarop hij zich meldde in het Aanmeldcentrum in Ter Apel, zoals blijkt uit de overgelegde loopbrief.

De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Na de schriftelijke reacties van beide partijen heeft de rechtbank besloten de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank concludeert dat de minister de ingangsdatum niet correct heeft vastgesteld, aangezien volgens het Unierecht de asielaanvraag wordt ontvangen op het moment dat de vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Dit gebeurde op 12 juni 2023.

De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betreft en stelt deze vast op 12 juni 2023. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28103

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [2] De minister heeft hierop gereageerd, waarop een reactie van eiser volgde.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben toestemming gegeven de zaak buiten zitting af te doen. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 14 juni 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 20 juni 2023 en geldig tot 20 juni 2028. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 12 juni 2023. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Dat blijkt ook uit de overgelegde loopbrief, afgegeven op 12 juni 2023.
Ingangsdatum
4. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [3] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment waarop de vreemdeling in persoon bij de bevoegde autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Dit moment kan bijvoorbeeld blijken uit de loopbrief. Eiser heeft op 12 juni 2023, de datum die op zijn loopbrief staat vermeld, zijn asielwens kenbaar gemaakt. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank vernietigt het besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat het in strijd is met een wettelijke bepaling. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 12 juni 2023 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. [4]
6. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. [5] In reactie op de aanvullende beroepsgronden heeft de minister laten weten zich niet te verzetten tegen een proceskostenveroordeling ter hoogte van dit bedrag.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 juni 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 20 juni 2023;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 12 juni 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 juni 2024, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
3.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.