ECLI:NL:RBDHA:2025:21967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
C/09/678804 / HA ZA 25-83
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van rest- en extra werkzaamheden in een aannemingsovereenkomst met gebreken

In deze zaak vordert eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], betaling van een totaalbedrag van € 59.015,80 van gedaagden, bestaande uit een restant van de aanneemsom voor werkzaamheden aan de woning en een factuur voor extra werkzaamheden. De rechtbank heeft op 12 november 2025 uitspraak gedaan. Eiser heeft een aanneemsom van € 55.064,50 afgesproken voor werkzaamheden aan de woning van gedaagden, waarvan een deel is betaald. Gedaagden betwisten de betaling van een derde termijn van € 12.585, wat leidt tot een geschil over de betalingsverplichtingen. Eiser heeft ook extra werkzaamheden uitgevoerd, waarvoor een factuur van € 38.151,30 is verzonden, die door gedaagden niet is betaald. Gedaagden hebben klachten geuit over gebreken in de uitgevoerde werkzaamheden, wat heeft geleid tot een onderzoek door het Bureau voor Bouwpathologie. De rechtbank oordeelt dat gedaagden onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de betaling van de derde termijn en dat de extra werkzaamheden buiten de oorspronkelijke offerte vallen. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe, met inachtneming van de kosten voor herstel van gebreken die gedaagden hebben gemaakt. Uiteindelijk wordt gedaagden veroordeeld tot betaling van € 50.744,24, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaak-/rolnummer: C/09/678804 / HA ZA 25-83
Vonnis van 12 november 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [handelsnaam]te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.M. Prins,
tegen

1.[gedaagden sub 1] te [woonplaats] ,2. [gedaagden sub 2] te [woonplaats] ,

gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. V.J. Verhulst.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 29 november 2024, met producties 1 tot en met 15;
  • de akte aanvulling stukken namens [eiser] , met producties 16 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 9;
  • de akte aanvullende productie 10 namens [gedaagden] ;
  • de akte van [eiser] met producties 7b en 16;
  • de akte van [eiser] met productie 17.
1.2.
Op 12 september 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn bekenden van elkaar en hebben met elkaar overlegd over werkzaamheden die [eiser] zou uitvoeren aan de woning van [gedaagden]
2.2.
[eiser] heeft twee offertes opgesteld voor het realiseren van een dakopbouw, die beide zijn gedateerd op 25 juni 2020. De eerste offerte sluit op € 50.759,50 (€ 41.950 in hoofdsom en € 8.809,50 aan btw) en de tweede op € 75.564,50 (€ 62.450 in hoofdsom en € 13.114,50 aan btw). De tweede offerte is opgesteld ter verkrijging van een financiering voor de werkzaamheden. In laatstgenoemde offerte is de regel “Vaste steiger plaatsen” toegevoegd. De totale werkzaamheden luiden hiermee:
 Vaste steiger plaatsen
 Dakleer verwijderen.
 Balken verstevigen d.m.v klampen.
 Kalk zand steen muren metselen aan de binnen zijde.
 Dak balken leggen met ondernemend platen.
 Onderlaag en 2 laagse bitumineuze dakbedekking aanbrengen.
 Kozijnen plaatsen aan de voor- en achtergevel.
 Metselwerk voorzien van een spouw van 10 cm
 Voor-achter en zijgevel halfsteens muren metselen
 Loodslabben plaatsen.
 Bestande schart slopen en aanpassen voor de trap.
 Trapen sparing maken en houten trap plaatsen. Vuren houd
 Kamers indelen. Per kamer 3 stopcontacten en 1 schakelaar.
 Plaatsen schuif deuren en kozijnen in de kamers.
 Standleiding door trekken naar het dak.
 Plafond Rachelen, isoleren en gipsplaten aanbrengen.
 Plafond en muren stucen en sausen.
 Puin afvoeren.
 Het dak opbouw wordt bezem schoon opgeleverd.
2.3.
De overeengekomen aanneemsom bedroeg dus € 55.064,50 inclusief btw (hoofdsom eerste offerte: € 41.950 + btw tweede offerte: € 13.114,50). Op 14 april 2021 heeft [gedaagden] een bedrag van € 13.115 aan [eiser] betaald (het btw-bedrag uit de tweede offerte) en op 30 mei 2021 een bedrag van € 16.780 (40% van de hoofdsom uit de eerste offerte).
2.4.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden hebben partijen gesproken over aanvullende wensen van [gedaagden] [eiser] heeft naar aanleiding daarvan extra werkzaamheden verricht.
2.5.
[eiser] heeft voor de extra werkzaamheden een op 1 juni 2023 gedateerde factuur opgesteld met een totaalbedrag van € 38.151,30. [gedaagden] heeft deze factuur niet betaald. Op de factuur zijn de volgende werkzaamheden vermeld:
Badkamer slopen en in de opbouiw badkamer maken € 7.950,00
Plafond verlagen in de kamers en hal op de 2de etage € 2.500,00
Vloer in de opbouw, zandcement aanbrengen € 1.850,00
Tv ombouw maken, elektra en coux kabel aanleggen € 5.500,00
Plafond verlagen in de woon- en slaapkamer op de 1ste etage € 1.850,00
Waterleiding aanleggen en forstkraan plaatsen € 275,00
Kast maken naast de trap € 875,00
Mandier vloer verhogen en 2x leg planken plaatsen € 385,00
Electra door trekken naar buiten € 345,00
Isolatie zoals afgesproken
€ 10.000,00
Subtotaal € 31.530,00
BTW (21%)
€ 6.621,30
Totaal € 38.151,30
2.6.
[gedaagden] heeft bij brief van 1 juni 2022 meerdere klachten over de werkzaamheden bij [eiser] kenbaar gemaakt en stelt een termijn van vier weken om de gebreken te herstellen.
2.7.
Het Bureau voor Bouwpathologie heeft in opdracht van [gedaagden] een onderzoek in de woning uitgevoerd. In haar rapport van 4 april 2023 is - kort gezegd - opgenomen dat sprake is van diverse gebreken die betrekking hebben op de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden en dat de kosten voor herstel € 5.550 bedragen.
2.8.
Bij brief van 7 april 2023 heeft [gedaagden] , onder verwijzing naar het rapport van het Bureau voor Bouwpathologie, [eiser] tot 7 mei 2023 de gelegenheid gegeven de gebreken te herstellen. [eiser] is hier niet op ingegaan, waarna [gedaagden] bij brief van 16 mei 2023 liet weten de gebreken door een derde te laten herstellen.
2.9.
[bedrijfsnaam] heeft in opdracht van [gedaagden] werkzaamheden in de woning uitgevoerd en hiervoor bij factuur van 8 april 2024 een bedrag van € 8.271,56 in rekening gebracht.
2.10.
[gedaagden] heeft op 18 oktober 2024 de woning te koop gezet, waarna [eiser] beslag heeft gelegd op de woning. Nadat [gedaagden] op een andere wijze zekerheid had gesteld is het beslag opgeheven. De woning is inmiddels verkocht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 59.015,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2023, alsmede de kosten van deze procedure en de beslagkosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagden] van de factuur van € 50.759,50 (de werkzaamheden voor de dakopbouw) een bedrag heeft betaald van € 29.895,00, zodat hiervan nog € 20.864,50 resteert. Daarnaast is de factuur van € 38.151,30 (voor de extra werkzaamheden) in het geheel niet betaald. [gedaagden] is daarom gehouden een totaalbedrag van € 59.015,80 te voldoen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagden] heeft de oorspronkelijk overeengekomen werkzaamheden niet volledig betaald
4.1.
[eiser] gaat in haar vordering uit van een totaal te betalen bedrag zoals opgenomen in de eerste offerte van 25 juni 2020 van € 50.759,50. Niet in geschil is dat de werkzaamheden door [eiser] zijn uitgevoerd en [gedaagden] € 13.155 en € 16.780 heeft betaald. Wat partijen verdeeld houdt is of [gedaagden] ook de derde termijn (een bedrag van € 12.585) heeft betaald.
4.2.
[gedaagden] stelt in dit verband dat het bedrag op 2 juli 2021 contant is betaald. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagden] rekeningafschriften in het geding gebracht waarop een heel aantal geldopnames te zien is. Het gaat om vier geldopnames met een totaalbedrag van € 6.000 op 13 januari 2021, vijf opnames met een totaalbedrag van € 9.000 op 24 januari 2021, vijf opnames met een totaalbedrag van € 10.000 op 30 januari 2021, een opname van € 1.500 op 31 januari 2021, een opname van € 1.000 op 12 februari 2021, een opname van € 700 op 7 april 2021, een opname van € 2.000 op 10 april 2021, vier opnames met een totaalbedrag van € 8.000 op 11 april 2021 en drie opnames met een totaalbedrag van € 6.000 op 13 april 2021. Verder heeft [gedaagden] een op 26 september 2025 getekende verklaring van [naam] (hierna: [naam] ) in het geding gebracht waarin – kort gezegd – staat dat hij aanwezig was bij de betalingen van achtereenvolgens € 13.155, € 16.780 en € 12.585.
4.3.
[eiser] voert aan het bedrag van € 12.585 nooit te hebben ontvangen. Daarbij wordt gewezen op onderstaande whatsappconversatie tussen partijen uit november 2021:
7 november 2021
[eiser] : “(…) Wanneer kunnen de het 2de deel verrekenen?”
[gedaagden sub 1] : “(…) 2e deel? Heb dit al betaald, heb in totaal jou 3x geld gegeven ik heb nu niks meer behalve het laatste”
8 november 2021
[eiser] : “(…) ik weet 100% zeker 2de betaling heb ik niet”
[gedaagden sub 1] : “BTW was in April
1e deel Mei
2e deel was Juli”
“ Daarna hadden wij nog 24 Juli afgesproken alleen weet ik jiet meer voor wat”
[eiser] : “Dat is allemaal duidelijk
Het gaat om de 30%”
[gedaagden sub 1] : “Ja dat is het 2e deel”
“Want heb het in me agenda staan when ok wat heb betaald”
“Er staat niks over 3e en 4e deel want dat is nog niet betaald”
11 november 2021
[eiser] : “ik moet allez betalen en ik heb van jou die 30% niet gehad dat weet ik zeker”
[gedaagden sub 1] : “(…) ik hou nirt van deze dingen ik heb betaald die 2e termijm 100 procent zeker was op vrijdag”
4.4.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ligt de stelplicht en bewijslast van de betaling van € 12.585 bij [gedaagden] Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] , tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] , onvoldoende gesteld waaruit afgeleid moet worden dat het bedrag van € 12.585 is betaald. De geldopnames tellen op tot een bedrag van € 44.200. Daaruit zou, naast de niet-betwiste betalingen van € 13.155 en € 16.780, inderdaad ook het bedrag van € 12.585 betaald kunnen zijn. De geldopnames lopen echter niet synchroon met de door [gedaagden] genoemde betaaldata. De contante bedragen zijn opgenomen in de periode van 13 januari 2021 tot 13 april 2021, terwijl de eerste twee betalingen aan [eiser] plaatsvonden op 14 april 2021 en 30 mei 2021. Uit de geldopnames blijkt bovendien niet waar het opgenomen geld aan is besteed. Deze bedragen kunnen ook voor andere doeleinden zijn gebruikt. De verklaring van [naam] is naar het oordeel van de rechtbank evenmin overtuigend. Het gaat om zeer specifieke (en dus geen afgeronde) bedragen die begin 2021 betaald zouden zijn. Dat [naam] zich ruim vier jaar later nog kan herinneren wat de exacte hoogte van deze bedragen was, acht de rechtbank niet waarschijnlijk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] verklaard dat zij de afgelopen jaren meerdere keren met [naam] hebben gesproken over deze kwestie en hij zich om die reden de exacte bedragen is blijven herinneren. Dit maakt de verklaring van [naam] echter nog minder betrouwbaar, omdat een getuige moet verklaren uit eigen waarneming en niet beïnvloed moet zijn door wat partijen naderhand met elkaar hebben besproken. Daar komt bij dat de uitvoerige whatsappconversatie tussen partijen in het dossier aanwezig is. Rond de datum van 2 juli 2021 is – anders dan bij de eerste twee betalingen – op geen enkele wijze gerefereerd aan een betaling. De betaling van deze termijn komt voor het eerst ter sprake in de hiervoor weergegeven berichten uit november 2021. [gedaagden] stelt dat uit die conversatie blijkt dat sprake is van een misverstand. De rechtbank leest dat er niet in. Zij kan hier slechts uit opmaken dat [eiser] vraagt om betaling en dat [gedaagden] aangeeft al betaald te hebben. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] onvoldoende heeft onderbouwd dat het bedrag van € 12.585 is betaald. [gedaagden] zal dit bedrag alsnog moeten betalen.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] , voor wat betreft de resterende betaling voor de oorspronkelijke werkzaamheden, wordt toegewezen. Dit gaat om een bedrag van (€ 50.759,50 -/- € 29.895 = ) € 20.864,50.
[gedaagden] moet betalen voor de extra werkzaamheden
4.6.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [gedaagden sub 1] de factuur van 1 juni 2023 van € 38.151,30 moet voldoen. Niet in geschil is dat [gedaagden] van dit bedrag nog niets heeft betaald. Verder staat vast dat de werkzaamheden die op de factuur staan vermeld op verzoek van [gedaagden] hebben plaatsgevonden en door [eiser] daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Wat partijen verdeeld houdt is of [gedaagden] voor die werkzaamheden moet betalen. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] steeds aangegeven deze werkzaamheden (buiten het isoleren van de dakopbouw) binnen de prijs van de oorspronkelijke offerte uit te kunnen voeren. Volgens [eiser] betreft dit echter meerwerk ten opzichte van de oorspronkelijke offerte, dan wel een geheel nieuwe opdracht.
4.7.
Volgens de factuur van 1 juni 2023 bestaan de verrichte werkzaamheden uit de isolatie van de dakopbouw, het verplaatsen van de badkamer, het aanbrengen van een TV-ombouw inclusief kabels en elektra, het verlagen van de plafonds in diverse ruimten op de eerste en tweede etage en enkele overige werkzaamheden. De omvang van deze extra werkzaamheden wijken in grote mate af van de werkzaamheden uit de oorspronkelijke offerte, waarin het uitsluitend ging om het creëren van een dakopbouw. Het verschil is zodanig groot dat het niet aannemelijk is dat de extra werkzaamheden binnen de oorspronkelijke offerte uitgevoerd zouden kunnen worden. Dat [eiser] dit heeft toegezegd, zoals [gedaagden] heeft betoogd, blijkt nergens uit. De whatsappconversatie tussen partijen wijst daar ook niet op. De rechtbank concludeert daarom dat [gedaagden] had moeten begrijpen dat deze extra werkzaamheden buiten de offerte uitgevoerd werden en hier dus extra kosten mee gemoeid zouden zijn.
4.8.
Het antwoord op de vraag of het hier gaat om meerwerk binnen de bestaande offerte of een geheel nieuw werk, kan in het midden blijven. Indien sprake is van meerwerk, volgt uit artikel 7:755 BW dat de aannemer recht heeft op een prijsverhoging, als hij tijdig waarschuwt voor die verhoging of als de opdrachtgever dit uit zichzelf had moeten begrijpen. Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagden] moeten begrijpen dat de extra werkzaamheden van deze omvang zouden leiden tot een prijsverhoging. Indien sprake is van geheel nieuw werk, is de opdrachtgever op grond van artikel 7:752 lid 1 BW een redelijke prijs verschuldigd, indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald. In beide gevallen is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Het door [eiser] in rekening gebrachte bedrag voor de uitgevoerde werkzaamheden is door [gedaagden] niet betwist. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 38.151,30 daarom toe.
De uitgevoerde werkzaamheden vertonen gebreken
4.9.
[gedaagden] heeft het werk gekeurd en bij brief van 1 juni 2022 diverse gebreken bij [eiser] kenbaar gemaakt. De gemelde gebreken zijn niet (volledig) weggenomen, waarna [gedaagden] het Bureau voor Bouwpathologie opdracht heeft gegeven de werkzaamheden te keuren. Bij brief van 7 april 2023 heeft [gedaagden] het keuringsrapport met [eiser] gedeeld en tot 7 mei 2023 de gelegenheid geboden het werk op een deugdelijke manier af te ronden. [eiser] heeft in de gestelde periode herstelwerkzaamheden uitgevoerd, maar is er niet in geslaagd alle gebreken weg te nemen.
4.10.
Op grond van artikel 7:759 lid 1 BW geldt dat indien het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor de aannemer aansprakelijk is, de opdrachtgever de aannemer de gelegenheid moet geven de gebreken binnen een redelijke termijn te herstellen. Ratio van deze bepaling is dat een aannemer een reële kans moet krijgen om alsnog deugdelijk werk te leveren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] in de brief van 7 april 2023 een redelijke termijn van een maand geboden om de gebreken te herstellen. Daar is [eiser] niet in geslaagd.
4.11.
Bij brief van 16 mei 2023 heeft [gedaagden] aan [eiser] medegedeeld dat niet langer gelegenheid wordt geboden het werk af te ronden, maar vervangende schadevergoeding wordt gevorderd. De rechtbank beschouwt deze brief als een omzettingsverklaring zoals bedoeld in artikel 6:87 lid 1 BW. De schade is gelegen in de kosten die [gedaagden] aan [bedrijfsnaam] heeft betaald om de gebreken weg te nemen. De factuur hiervoor bedraagt € 8.271,56. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij gebrek aan wetenschap betwist dat dit bedrag door [gedaagden] daadwerkelijk is betaald. Ter zitting heeft [gedaagden] aan [eiser] betaalbewijzen getoond tot een bedrag van circa € 7.500. Omdat [eiser] de betwisting verder geen handen en voeten heeft gegeven, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [gedaagden] het gehele factuurbedrag heeft betaald. Dit heeft tot gevolg dat op de toe te wijzen vordering van [eiser] een bedrag van € 8.271,56 in mindering zal worden gebracht.
[gedaagden] moet in totaal € 50.744,24 betalen
4.12.
Het voorgaande houdt in dat van de totale vordering van [eiser] een bedrag wordt toegewezen van € 50.744,24 (namelijk € 20.864,50 (restant oorspronkelijke werkzaamheden) + € 38.151,30 (meerwerk) - € 8,271,56 (herstel gebreken)).
4.13.
[eiser] vordert de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 1 juli 2023. De berekende bedragen zijn in ieder geval vanaf die datum verschuldigd, zodat dit deel van de vordering wordt toegewezen.
De door [eiser] gevorderde beslagkosten worden afgewezen
4.14.
[eiser] vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt om welk bedrag dit gaat. Dit deel van de vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
[gedaagden] moet de proceskosten betalen
4.15.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
271,94
(betekening aan twee gedaagden)
- griffierecht
1.374,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × tarief IV van € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.251,94
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 50.744,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 4.251,94, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Sturm en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2025.
3425