ECLI:NL:RBDHA:2025:21989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL25.29502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardigheid en gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Surinaamse man, heeft problemen ondervonden van de ex-vriend van zijn vriendin, die haar heeft vermoord. Hij heeft op 29 november 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de verklaringen van eiser ongeloofwaardig geacht, omdat hij geen objectieve documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielmotieven. Eiser heeft ook een alias gebruikt, wat zijn geloofwaardigheid verder ondermijnt. De rechtbank concludeert dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, mede door eerdere veroordelingen voor geweldsmisdrijven. Het opgelegde inreisverbod is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat eiser geen bewijs heeft geleverd van zijn relatie met een partner en er een contactverbod is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29502

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h en j, van de Vw. Verder heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.29503), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Surinaamse nationaliteit te hebben.
Eiser heeft op 29 november 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag - samengevat - het volgende ten grondslag
gelegd. Eiser had vanaf 2013 een relatie met zijn vriendin. Zij had een erg jaloerse ex-vriend genaamd [persoon A] . [persoon A] had een tijdje in de gevangenis gezeten. Op enig moment begon deze [persoon A] eisers vriendin lastig te vallen. In 2017 heeft [persoon A] haar doodgeschoten toen zij hoogzwanger was. In december 2019 heeft [persoon A] ook geprobeerd om eiser te doden. Hij heeft op eiser geschoten en eiser is toen gewond geraakt. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. In 2021 is eiser vertrokken uit Suriname.
Het bestreden besluit
3. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser twee asielmotieven:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2. de problemen met [persoon A] .
4. Verweerder vindt het eerste asielmotief geloofwaardig, maar het tweede asielmotief niet. Eiser heeft het tweede asielmotief volgens verweerder niet onderbouwd met objectieve documenten. Eiser heeft verder ook geen documenten overgelegd en heeft daarvoor geen goede verklaring gegeven (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vw). Daarnaast vormen zijn verklaringen over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw). Volgens verweerder heeft eiser namelijk wisselend, vaag en bevreemdend verklaard. Omdat eiser al op 20 juli 2021 of 20 juli 2022 Nederland is ingereisd en hij pas op 29 november 2023 een asielaanvraag heeft ingediend, heeft hij zijn asielaanvraag volgens verweerder niet zo spoedig mogelijk ingediend (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw). Verder beschouwt verweerder eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig, omdat hij een alias heeft gebruikt (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw).
5. Verweerder heeft de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser niet meteen na zijn inreis in Nederland asiel heeft aangevraagd en hij volgens verweerder een gevaar voor de openbare orde vormt. Het eerder opgelegde terugkeerbesluit is volgens verweerder nog steeds geldig en aan eiser is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden
Documenten
6. Eiser vindt dat verweerder het tweede asielmotief (de problemen met [persoon A] ) ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij voert daartoe ten eerste aan dat hij naar vermogen heeft gezocht naar documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Eiser heeft geen contact met familie of kennissen, die woonachtig zijn in Suriname, die documenten zouden kunnen opvragen bij instanties. Ook heeft eiser geen contact met de kennissen van de straat, aangezien deze geen vast aanspreekpunt of contactadres hebben. Eiser zal zich wenden tot de Surinaamse autoriteiten‚ zodra deze mogelijkheid zich voordoet. Daarbij is echter onduidelijk of de Surinaamse autoriteiten eiser kunnen of zullen helpen bij het verkrijgen van documenten.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om aan documenten te komen. Eiser heeft vanaf zijn geboorte tot 2021 in Suriname gewoond, dus verweerder heeft van eiser kunnen verwachten dat hij meer zou doen om documenten uit Suriname te verkrijgen. Ook heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen dat hij geen inspanningen heeft verricht om via de Surinaamse autoriteiten aan documenten te komen. Niet is gebleken dat eiser problemen met de Surinaamse autoriteiten heeft gehad. Verweerder heeft in dit verband van belang kunnen achten dat eiser een visum heeft kunnen aanvragen en dat hij geen problemen heeft ondervonden tijdens de uitreis. De enkele stelling van eiser dat het onduidelijk is of de Surinaamse autoriteiten eiser zullen helpen, is onvoldoende.
Daarnaast heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen dat hij geen (medische) documenten ter onderbouwing van zijn verklaring over de beschieting door [persoon A] heeft overgelegd. Eiser heeft enkel een litteken getoond tijdens het nader gehoor. Niet kan worden vastgesteld dat dit litteken op eisers buik het resultaat is van een schotwond en wie deze verwonding heeft toegebracht. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat een vriend in Suriname heeft geprobeerd aan medische stukken van het ziekenhuis en aan stukken van het politie te komen, maar dat dit niet is gelukt. Eiser heeft dit echter niet nader onderbouwd.
8. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Verklaringen
9. Eiser voert verder aan dat hij steeds afhankelijk was van de mededelingen van zijn toenmalige vriendin over het stalken door [persoon A] . Over de beweegredenen van [persoon A] om te stalken, kan eiser slechts gissen. Eiser heeft geen inzage in de eventuele medische behandeling van de heer [persoon A] of zijn psychiatrische verleden. Eiser heeft aangegeven dat hij in de rechtbank een verklaring heeft moeten afleggen in de moordzaak op de vriendin. Dit betekent volgens eiser niet hetzelfde als een zitting bijwonen. Eiser is niet door de politie op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek naar aanleiding van zijn aangifte. Eiser heeft ook niet gehoord dat [persoon A] voor een rechter heeft moeten verschijnen.
10. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment waarop het stalken is begonnen. Tijdens het nader gehoor heeft eiser enerzijds verklaard dat het stalken in 2016 is begonnen en anderzijds dat het in 2013/2014 was gestopt en hij daarna niets meer had gehoord. Verweerder heeft eiser dan ook niet hoeven volgen in zijn verklaring in de zienswijze dat het stalken al was begonnen bij aanvang van zijn relatie met zijn ex-vriendin in 2013 en dat dit is gestopt vermoedelijk omdat [persoon A] in de gevangenis zat tot 2016. Deze verklaring wijkt namelijk weer af van eisers verklaringen tijdens het nader gehoor. Dat hij van zijn ex-vriendin afhankelijk was voor mededelingen over het stalken door [persoon A] , is naar het oordeel van de rechtbank geen verklaring voor deze tegenstrijdigheden. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen enkel inzicht heeft kunnen geven in de beweegredenen van [persoon A] . De enkele stelling dat hij daarnaar slechts kan gissen, heldert deze kwestie naar het oordeel van de rechtbank niet op. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd over het al dan niet bijwonen van de rechtszitting. Eiser heeft geen afdoende verklaring kunnen geven waarom hij in eerste instantie heeft verklaard dat hij niet naar de rechtszitting is geweest, terwijl hij later zijn verklaring op dit punt heeft gewijzigd. Het onderscheid tussen het afleggen van een verklaring tijdens een zitting en het bijwonen van een zitting dat eiser nu maakt, volgt de rechtbank niet. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiser niet aan de politie heeft gevraagd wat de status was van zijn aangifte en waarom [persoon A] niet opgepakt was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd dat eisers verklaringen over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen in de zin van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw.
Geloofwaardigheid in grote lijnen
11. Eiser voert aan dat verweerder het rapport van 16 april 2024 met betrekking tot de openbare orde toets (hierna: het rapport) waarop verweerder heeft gebaseerd dat eiser gebruik heeft gemaakt van een alias niet heeft overgelegd.
12. Bij digitaal bericht van 14 augustus 2025 heeft de rechtbank verweerder verzocht om het rapport alsnog in het digitale dossier te plaatsen, wat verweerder heeft gedaan. De rechtbank leidt uit pagina 6 van het rapport af dat er sprake is van de alias [alias] , geboren op [geboortedatum] 1983. Verweerder heeft op de zitting gesteld dat er over deze alias meer stukken beschikbaar zijn en dat uit het rapport genoegzaam blijkt dat eiser een alias heeft gebruikt. Ondanks de summiere onderbouwing van de kant van verweerder gaat de rechtbank op basis van het rapport er vanuit dat eiser een alias heeft gebruikt. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw.
Zo spoedig mogelijk asiel aangevraagd
13. Eiser heeft niet bestreden dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft gedaan (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw).
Tussenconclusie geloofwaardigheid tweede asielmotief
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder het tweede asielmotief, de problemen met [persoon A] , naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Kennelijk ongegrond-afdoening (gevaar voor de openbare orde)
15. Volgens eiser heeft verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard omdat hij een gevaar zou vormen voor de openbare orde. Hij staat onder toezicht van de reclassering en de relatie met zijn partner is hersteld.
16. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het rapport waaruit volgt dat de mishandelingen waarvoor eiser is veroordeeld zich eind 2024/begin 2025 hebben afgespeeld. In het voornemen heeft verweerder erop gewezen dat dit (bijzonder) ernstige misdrijven zijn en dat deze misdrijven bovendien ook herhaaldelijk zijn gepleegd. Op
31 maart 2025 is er melding gemaakt van poging tot doodslag. Verder is in het voornemen overwogen dat eiser op 23 april 2025 wederom is veroordeeld voor verschillende feiten, waaronder mishandeling en mishandeling zijnde huiselijk geweld. Eiser heeft hiervoor twee keer twee weken en vijf maanden gevangenisstraf gekregen waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd dat eiser op ernstige gronden een (actueel) gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw.
Inreisverbod
18. Eiser voert aan dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De relatie met de partner van eiser bestaat nog steeds.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het opgelegde inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft de stelling dat hij sinds 2023 een relatie heeft met [persoon B] en dat hij kinderen uit deze relatie heeft niet nader onderbouwd met documenten. Bovendien blijkt uit de informatie van verweerder dat er een contactverbod is dat betrekking heeft op [persoon B] .

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.