ECLI:NL:RBDHA:2025:2203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL24.29570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en oplegging terugkeerbesluit met inreisverbod, beroep op gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag van eiser, een Algerijnse nationaliteit. Eiser had op 20 december 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 23 juli 2024 afgewezen. Bij deze afwijzing werd tevens een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er een risico op ontduiking van het toezicht bestaat. Hij doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat de gronden voor het terugkeerbesluit niet specifiek op hem van toepassing zijn, maar op nagenoeg alle asielzoekers. De rechtbank heeft de zaak op 13 februari 2025 behandeld in Breda, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat de gestelde problemen met de familie van eisers vader niet als geloofwaardig worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor het onthouden van de vertrektermijn feitelijk juist zijn en dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom deze gronden op eiser van toepassing zijn. Eiser's stelling dat er sprake is van discriminatie en etnisch profileren is door de rechtbank verworpen, omdat deze niet nader is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29570

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Daarbij is tevens een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
De rechtbank heeft beroep op 13 februari 2025 in Breda op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 20 december 2023 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht de gestelde problemen met de familie van eisers vader niet geloofwaardig. Verder is aan eiser een vertrektermijn onthouden. Er is namelijk een risico op onderduiken. Ter onderbouwing van dit risico heeft verweerder als zware grond [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen of een poging
daartoe heeft gedaan;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit voor zover dit besluit ziet op het terugkeerbesluit waarbij eiser is aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten en hem een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Hij voert daartoe aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er een risico bestaat op ontduiking. De tegengeworpen zware grond en lichte gronden zijn namelijk op nagenoeg alle asielzoekers van toepassing. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Er is niet gemotiveerd waarin eiser verschilt van andere, niet uit een veilig land van herkomst en niet uit Algerije afkomstige, vreemdelingen. Er is sprake van discriminatie en etnisch profileren. Het risico op onderduiken is vooral genomen op grond van eisers nationaliteit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat de zware grond en lichte gronden niet zijn betwist door eiser. Deze zijn feitelijk juist en waar nodig heeft verweerder in het voornemen van 19 juli 2024 ook toegelicht waarom deze gronden op eiser van toepassing zijn. Op basis van deze gronden kon worden aangenomen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder kon daarom besluiten aan eiser een vertrektermijn te onthouden.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er sprake is van discriminatie en etnisch profileren. Deze stelling is niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft verweerder bovendien nader toegelicht dat de aanleiding voor het onthouden van een vertrektermijn was dat eiser al sinds 2021 in Europa verblijft, hij eerder in Italië en Duitsland asiel heeft aangevraagd, hij door Duitsland in 2018 is uitgezet maar hij desondanks toch weer Europa is ingereisd. Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat de keuze voor het onthouden van de vertrektermijn niet wordt gebaseerd op iemands nationaliteit, maar op de omstandigheden van het geval. Eiser stelt zich ter zitting op het standpunt dat deze toelichting in het bestreden besluit had moeten worden opgenomen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het voornemen en bestreden besluit is voldoende gemotiveerd waarom de eerder genoemde gronden aan eiser konden worden tegengeworpen. Hieruit blijkt niet dat de nationaliteit of etniciteit van eiser hierbij is betrokken of dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.