ECLI:NL:RBDHA:2025:22035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL25.25627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet in asielprocedure

Deze uitspraak betreft de ambtshalve weigering van de minister van Asiel en Migratie om eiser uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend, is het niet eens met dit besluit en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft op 6 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in stand kan blijven, en legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

De rechtbank stelt vast dat de minister op 8 september 2022 heeft besloten dat eiser geen uitstel van vertrek krijgt, gebaseerd op een medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Dit advies concludeert dat er medische behandeling beschikbaar is in Nigeria en dat eiser kan reizen onder bepaalde voorwaarden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 24 juli 2023 is toegewezen, waardoor hij niet mocht worden uitgezet totdat op zijn bezwaar was beslist.

De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat mantelzorg essentieel is voor zijn medische behandeling en dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om de benodigde zorg in Nigeria te verkrijgen. Ook zijn stellingen over de risico's bij terugkeer naar Nigeria zijn niet onderbouwd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25627

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de ambtshalve weigering eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister het besluit heeft mogen nemen.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 6 juni 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij zijn besluit van 8 september 2022 gebleven om eiser geen uitstel van vertrek te verlenen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Met het besluit van 17 maart 2022, waarbij eisers asielaanvraag is afgewezen, heeft de minister eiser op grond van artikel 64 van de Vw voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw.
4. Op 8 september 2022 heeft de minister beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Dit besluit is gebaseerd op een medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 27 juli 2022. In dit advies is geconcludeerd dat er bij uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat, maar dat behandeling in Nigeria aanwezig is en dat eiser onder de voorwaarde van een fysieke overdracht kan reizen naar Nigeria.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Eiser heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 24 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek toegewezen en bepaald dat eiser niet mag worden uitgezet tot op zijn bezwaar is beslist.
7. Tijdens de bezwaarfase heeft de minister een nieuw medisch advies aan het BMA gevraagd. Dit medische advies heeft de minister gekregen op 1 augustus 2024. Verder heeft de minister eiser gehoord. Eiser heeft ook aanvullende stukken ingediend.
8. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit eiser geen uitstel van vertrek te verlenen, gehandhaafd. Omdat eiser de benodigde toestemming voor het vragen van informatie bij zijn behandelaars en zijn medische stukken niet (volledig) heeft gegeven, heeft de minister geen aanvullend medisch advies meer gevraagd en is het bestreden besluit gebaseerd op het medisch advies van 1 augustus 2024.
In dit medisch advies heeft het BMA geconcludeerd dat medische behandeling om een medische noodsituatie te voorkomen in Nigeria voorhanden is en dat eiser kan reizen als er begeleiding is door een verpleegkundige tijdens de reis en sprake is van een fysieke overdracht aan een verpleegkundige of verzorgende in Nigeria.
9. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat de motivering van de minister in het bestreden besluit deugdelijk is. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Mantelzorg
10. Eiser bestrijdt het standpunt van de minister dat mantelzorg voor hem niet essentieel is voor het welslagen van zijn medische behandeling. Om zich te kunnen redden heeft hij hulp nodig uit zijn directe sociale omgeving. Eiser is volledig blind en kan nauwelijks lopen. Vanwege zijn medicijnengebruik is hij dikwijls suf, duizelig en vergeetachtig. Eiser heeft overgewicht en er is sprake van valgevaar. Zoals vermeld in het bestreden besluit is hij aangewezen op hulp bij het douchen, het innemen van zijn medicatie en het verzorgen van zijn nier-katheter.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat in het medisch advies van het BMA van 1 augustus 2024 is geconcludeerd dat uit het dossier niet blijkt dat mantelzorg voor eiser essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling. De minister heeft er verder terecht op gewezen dat eiser blijkens het medisch advies van het BMA voor hulp bij het douchen, het innemen van zijn medicatie en het verzorgen van zijn nier-katheter in Nederland hulp krijgt van thuiszorg. Verder blijkt uit het medisch advies van het BMA van 1 augustus 2024 dat thuiszorg aanwezig is in Nigeria. Uit het medisch advies blijkt derhalve niet dat eiser nu mantelzorg krijgt, laat staan dat dit essentieel zou zijn. De rechtbank overweegt verder dat het aan eiser is om te onderbouwen dat mantelzorg aanwezig is en noodzakelijk is. Eiser heeft echter geen objectieve documenten overgelegd die zijn stelling onderbouwen en waaruit zou volgen dat het medisch advies van 1 augustus 2024 op dit onderdeel niet zorgvuldig tot stand is gekomen of niet deugdelijk gemotiveerd is. De beroepsgrond slaagt niet.
Toegang tot behandeling
11. Eiser stelt dat de minister ten onrechte geen begrip heeft voor het feit dat, ook al zou er medische behandeling aanwezig zijn in Nigeria, eiser geen toegang heeft tot deze behandeling omdat hij volledig onvermogend is, geen onderdak heeft en geen ziektekostenverzekering heeft. In verband met zijn medische problematiek kan eiser geen arbeid verrichten om zich inkomsten te verschaffen. Evenmin beschikt eiser over een netwerk dat hem financieel kan bijstaan of hem regelmatig naar een ziekenhuis kan vervoeren. Zoals al aangevoerd in de bezwaarfase, wordt medische zorg in Nigeria altijd contant afgerekend. Eiser beroept zich op het arrest Paposhvili en wijst ter onderbouwing van zijn stelling op de informatie van het ziekenhuis, het advocatenkantoor, de pastoor en zijn vrouw.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om de vereiste behandeling in Nigeria te kunnen krijgen en geen zorgverzekering of hulp van de Nigeriaanse autoriteiten of andere instanties kan krijgen. De minister heeft er terecht op gewezen dat in de verklaring van het advocatenkantoor de stellingen over eisers financiële situatie en de (betaling van de) kosten van zorg in Nigeria niet met stukken zijn onderbouwd, waardoor niet duidelijk is in hoeverre de informatie klopt en op eiser van toepassing is. Dat eisers vrouw en kind in Nigeria door de kerk worden opgevangen, dat eiser het geld dat hij in Nederland ontvangt bijna altijd naar hen overmaakt en dat de kerk heeft aangegeven eisers medische behandeling niet te kunnen betalen, heeft de minister niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Hieruit blijkt immers niet dat eiser geen zorgverzekering of financiële hulp van de autoriteiten of andere instanties kan krijgen. Verder heeft de minister bij zijn standpunt mogen betrekken dat eisers vrouw en kind in Nigeria zijn en zij eiser kunnen ondersteunen (bijvoorbeeld bij vervoer naar het ziekenhuis). Uit de overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat de kerk of andere mensen in eisers omgeving hem geen praktische ondersteuning kunnen geven. De beroepsgrond slaagt niet.
Afvallige en christen
12. Eiser stelt dat de minister ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken dat eiser afvallige en christen is en dat hij als kwetsbare, blinde man afhankelijk is van anderen en daarom door de godsdienstconflicten in Nigeria bij terugkeer een risico op schending van artikel 3 EVRM loopt.
12.1.
De rechtbank overweegt dat in de asielprocedure in rechte is komen vast te staan dat de minister het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Gelet daarop is de rechtbank verder van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met een beroep op zijn asielgronden niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor eiser noodzakelijke medische behandeling voor hem niet feitelijk toegankelijk is. Eiser heeft zijn stelling over de gevolgen van zijn achtergrond en geloof voor het kunnen verkrijgen van zorg ook niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL25.25632