ECLI:NL:RBDHA:2025:22045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL24.27597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen en feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 november 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse asielzoeker ongegrond verklaard. De eiser had op 9 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 11 juni 2024 was afgewezen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing aan de hand van de beroepsgronden die de eiser aanvoert. De eiser stelt dat hij vreest voor vervolging in Nigeria vanwege zijn afkomst en de omstandigheden rondom de dood van twee jongens in een tempel, waar hij bij betrokken was. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst op tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser en het gebrek aan bewijs voor zijn claims. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het voordeel van de twijfel, aangezien de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet in grote lijnen kan worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en onderbouwde verklaringen in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 9 juli 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 11 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eisers vader was priester van een tempel. Na het overlijden van zijn vader werd eiser aangewezen als opvolger van zijn vader en onder druk gezet om deze positie in te nemen. Hij wilde zijn vader niet opvolgen omdat dit in strijd was met zijn christelijke geloofsovertuiging en omdat hij aan een aantal voorwaarden moest voldoen, zoals het trouwen met zijn moeder en haar na drie maanden huwelijk moeten offeren. Om van de problemen af te komen, heeft hij de tempel van de geloofsgemeenschap in brand gestoken. In deze tempel lagen twee Eiye jongens te slapen. Hier was eiser niet van op de hoogte. De jongens zijn door de brand omgekomen. Als wraak hiervoor is de moeder van eiser door Eiye jongeren gegijzeld en uiteindelijk gedood. Bij terugkeer naar Nigeria vreest hij door zijn familie, de geloofsgemeenschap en/of door autoriteiten te worden gedood.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Opvolging van vader als hogepriester;
3. De brandstichting in de tempel;
4. Overlijden van twee jongens die in de tempel aanwezig waren;
5. Gijzeling van moeder en de wijze van overlijden.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, de opvolging van vader als hogepriester en de brandstichting in de tempel geloofwaardig zijn. De minister stelt zich verder op het standpunt dat het overlijden van twee jongens die in de tempel aanwezig waren en de gijzeling van moeder en de wijze van overlijden niet geloofwaardig zijn.
5. De rechtbank zal beoordelen of eisers beroepsgronden tegen de niet geloofwaardig geachte elementen slagen.
Heeft de minister het overlijden van de twee jongens van Eiye in de tempel ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser voert aan dat de minister het overlijden van de twee jongens in de Eiye tempel ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, omdat hij geen documenten heeft kunnen overleggen. In dit verband voert eiser aan dat hem niet kan worden tegengeworpen dat er niets is gepubliceerd over de overleden jongens en dat hij dus geen documenten heeft. Daarnaast voert eiser aan dat de minister eisers verklaringen op dit punt ten onrechte onaannemelijk heeft geacht. Dat eisers is weggerend bij de brand vanwege angst voor ontdekking en de gevolgen daarvan hoeft niet af te doen aan zijn geloofwaardigheid. Daar komt bij dat het wisselend verklaren over het telefonisch contact tussen eiser en een vriend met wie hij over de brand heeft gesproken, eiser niet mag worden tegengeworpen. Voor het asielrelaas is namelijk niet zozeer van belang wie het telefonisch contact heeft geïnitieerd, maar dát er contact is geweest. Verder heeft de minister onvoldoende rekening gehouden houden met de medische situatie van eiser en de omstandigheid dat uit advies van Medifirst blijkt dat eiser niet mocht worden gehoord vanwege zijn medische problemen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het bestreden besluit mocht baseren op de verklaringen van eiser in de gehoren van 10 november 2021 en 17 mei 2023. De minister heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat in het voornemen en in het bestreden besluit alleen die twee gehoren zijn betrokken. Dit omdat de eerder gehouden gehoren van 5 maart 2021 en 8 september 2021 niet op de juiste wijze hebben plaatsgevonden omdat daarin geen rekening is gehouden met de medische toestand van eiser. Uit het Medifirst advies blijkt dat eiser gehoord kan worden, maar dat er wel medische klachten zijn. Uit de gehoorverslagen van 10 november 2021 en 17 mei 2023 blijkt dat de minister hier rekening mee heeft gehouden door pauzes aan te bieden, omdat eiser meer tijd nodig zou hebben om exacte data te achterhalen. [1] Ook heeft eiser in die twee gehoren verklaard dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om het gehoor te laten plaatsvinden. Verder is ook gevraagd of de minister rekening moet houden met iets anders met de bedoeling het gehoor zo prettig mogelijk te laten verlopen voor eiser.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het overlijden van de twee jongens van Eiye in de tempel ongeloofwaardig is. Dat eiser de tempel niet zou hoeven zien afbranden is op zichzelf geen reden om dit asielmotief ongeloofwaardig te achten. Eiser heeft immers verklaard dat hij is weggerend na het stichten van die brand. Echter, de minister heeft daarbij niet ten onrechte gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de tempel daadwerkelijk is afgebrand en dat daarbij twee jongens zijn overleden. De minister heeft het onvoldoende mogen achten dat eiser van een vriend heeft gehoord dat twee jongens zijn overleden door de brand. De minister heeft in dat verband niet ten onrechte gesteld dat eiser enkel van horen zeggen, dus van verklaringen van derden, heeft vernomen dat er twee jongens in de tempel aanwezig waren die bij de brand zijn omgekomen. Daar komt bij dat eiser zelf niet heeft gezien dat de tempel in zijn geheel is afgebrand, nu hij heeft verklaard dat hij na de brandstichting is weggegaan en niet met eigen ogen heeft gezien dat de tempel in zijn geheel is afgebrand. [2] De minister heeft ook terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over hoe hij contact kreeg met de vriend over de brandstichting. Eiser heeft namelijk in het nader gehoor verklaard dat hij zijn vriend heeft gebeld om te vertellen dat hij de tempel in brand heeft gestoken. [3] Vervolgens heeft eiser in het aanvullend gehoor verklaard dat hij door zijn vriend werd gebeld en dat zijn vriend vertelde dat de tempel was afgebrand en daarbij twee jongens zijn overleden. [4] De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze verklaringen wisselend zijn en afbreuk doen aan eisers geloofwaardigheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de gijzeling van eisers moeder ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
7. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gijzeling van eisers moeder ongeloofwaardig is. Hij voert in dit kader aan dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop hij achter de gijzeling van zijn moeder is gekomen. Daarbij merkt eiser op dat de omstandigheid dat hij niet gehoord mocht worden vanwege zijn mentale problemen ook hierbij onvoldoende betrokken is. Het aanvullend gehoor heeft enkele jaren later plaatsgevonden en daarom kan de minister niet stellen dat het zo een belangrijk moment is dat eiser hier eensluidend over moet verklaren. Eiser voert verder aan dat de enkele omstandigheid dat de stelling van de minister dat (aanzienlijke) tijd is verstreken tussen het incident en de gijzeling van zijn moeder onvoldoende is om dit element ongeloofwaardig te achten. Broederschappen en cults in Nigeria opereren op hun eigen wijze. Niet is duidelijk waarom de door eiser gegeven antwoorden niet passen binnen het algemene beeld dat over Nigeria bekend is. Verder handhaaft eiser zijn standpunt dat hem geen bronnen bekend zijn waaruit volgt dat bij Nigeriaanse cults bepaalde termijnen verbonden zijn aan het nemen van wraak. Eiser is van mening dat de minister ook op het punt dat hij niet de namen van de gijzelnemers weet geen rekening heeft gehouden met de mentale toestand waarin eiser zich verkeerde. Eiser voert verder aan dat de minister ten onrechte de foto’s en filmpjes terzijde heeft geschoven. De foto’s die eiser op 3 juni 2024 heeft overgelegd dienen ter onderbouwing dat de gegijzelde persoon zijn moeder is.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de gehoren waarin eiser nog niet door MediFirst was gezien óf waarin het advies was eiser niet te horen niet zijn betrokken in de besluitvorming. De rechtbank verwijst daarbij naar rechtsoverweging 6.1. van deze uitspraak.
7.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zichterecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop hij achter de gijzeling van zijn moeder is gekomen. Eiser heeft namelijk tijdens het nader gehoor [5] verklaard dat hij van zijn moeder had vernomen dat zij gegijzeld werd. Vervolgens heeft eiser verklaard dat hij zijn moeder belde om te vertellen dat hij terug wilde keren naar Nigeria. Tijdens het aanvullend gehoor [6] verklaarde eiser dat hij door een vriend(in) op de hoogte is gesteld van de gijzeling van zijn moeder. Verder heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen duidelijkheid heeft kunnen bieden over het tijdsverloop van acht jaar tussen de brand en de gijzeling van zijn moeder. Eiser heeft in het aanvullend gehoor verklaard dat de Eiye jongeren er pas in 2020 achter waren gekomen dat hij nog contact had met zijn moeder. [7] De minister stelt terecht dat dit niet in lijn is met wat eiser eerder heeft verklaard, namelijk dat de Eiye jongeren dachten dat hij zijn moeder op een dag zou komen halen. De minister heeft daarbij niet ten onrechte gesteld dat, indien de Eiye daadwerkelijk naar eiser op zoek zouden zijn vanwege de gestelde dood van de twee jongeren in de tempel, het aannemelijker zou zijn dat zij eerder stappen zouden hebben ondernomen om eiser te traceren. De stelling van eiser dat hij de namen van de gijzelnemers niet weet te benoemen, hoeft op zichzelf niet te leiden tot de conclusie dat eiser ongeloofwaardig kan worden geacht, maar dat neemt de tegenstrijdigheden in zijn gehoren niet weg.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de foto’s/video niet het door eiser gewenste gewicht kan worden toebedeeld, nu uit deze foto’s/video niet duidelijk wordt dat de persoon die zichtbaar is daadwerkelijk eisers moeder betreft. Eiser heeft niet betwist dat volgens de minister op de video een persoon te zien is in een donkere kamer. Op de foto’s zijn daarnaast verbonden voeten en verbrande billen te zien. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat hieruit niet valt op te maken dat de persoon die op de beelden te zien is daadwerkelijk eisers moeder betreft. Daarmee heeft de minister kunnen stellen dat de foto’s en de video’s geen objectiveerbaar en verifieerbaar bewijsmateriaal zijn. Verder is de rechtbank van oordeel dat, nu het overlijden van de twee jongens in de tempel niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, ook de daarop volgende gijzeling van de moeder van eiser niet ten onrechte niet gevolgd is. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister het voordeel van de twijfel moeten gunnen aan eiser?
8. Eiser voert aan dat de minister het voordeel van de twijfel had moeten gunnen, omdat een aanmerkelijk deel van het asielrelaas wel geloofwaardig is bevonden. Hierdoor had de minister (uitgebreider) moeten motiveren waarom eiser desondanks niet het voordeel van de twijfel heeft gekregen.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om het voordeel van de twijfel toe te passen. Meerdere aspecten van eisers asielrelaas zijn namelijk ongeloofwaardig geacht, zoals het overlijden van de twee Eiye jongeren die in de tempel aanwezig waren en de gijzeling van eisers moeder en de wijze waarop zij is overleden.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om het voordeel van de twijfel toe te passen. Uit artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 volgt namelijk de voorwaarde dat vast moet komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Dit betekent niet dat de persoon als vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig moet worden beschouwd als (een deel) van zijn asielmotieven, en dus zijn verklaringen, geloofwaardig zijn bevonden. De geloofwaardig geachte verklaringen waar eiser zich op beroept, de brandstichting en de opvolging van zijn vader als hogepriester maken dus niet dat de eiser zelf als persoon in grote lijnen als geloofwaardig moet worden beschouwd. Daar komt bij dat de overige elementen, namelijk het overlijden van de twee Eiye jongen in de tempel en de gijzeling van eisers moeder, niet geloofwaardig zijn geacht. Dat de minister een deel van eisers asielrelaas ondanks het ontbreken van bewijsmiddelen geloofwaardig acht, betekent niet dat hij ook de overige elementen geloofwaardig moet achten, temeer nu daarover niet eenduidig is verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers stelling dat aan hem het voordeel van de twijfel had moeten worden gegund, omdat zijn relaas in grote lijnen als geloofwaardig moet worden beschouwd, niet had hoeven volgen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanvullend gehoor, p. 3.
2.Aanvullend gehoor, p. 18.
3.Nader gehoor, p. 44.
4.Aanvullend gehoor, p. 19.
5.Nader gehoor, p. 46.
6.Aanvullend gehoor, p. 23.
7.Aanvullend gehoor, p. 22.