ECLI:NL:RBDHA:2025:22196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
C/09/690878 / FA RK 25-6588 & C/09/690879 / FA RK 25-6589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen en gezag in een zorg- en omgangszaak met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2025 een beschikking gegeven in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen en gezag over een minderjarige. De vader en moeder, die gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind, hebben een affectieve relatie gehad en zijn nu verwikkeld in een juridische strijd over de zorg- en opvoedingstaken. De vader verzoekt om een zorgregeling waarbij het kind van maandag 08.00 uur tot woensdag 18.00 uur bij hem verblijft, terwijl de moeder zich verzet tegen deze regeling en het recht op omgang met de vader wil ontzeggen. De rechtbank heeft de verzoeken in de bodemprocedure aangehouden en bepaald dat het contact tussen de vader en de minderjarige voorlopig onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie zal plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de ouders verzocht om deel te nemen aan trajecten voor omgangsbegeleiding en ouderschapsbemiddeling. De rechtbank heeft de zorgen van de moeder over de veiligheid van het kind serieus genomen en benadrukt dat het contact op een veilige manier moet plaatsvinden. De zaak is aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in maart 2026, waarbij de resultaten van de begeleide omgang besproken zullen worden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 25-6588 en FA RK 25-6589
Zaaknummers: C/09/690878 en C/09/690879
Datum beschikking: 25 november 2025

Gezag, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgang en

voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv

Beschikking op de op 1 september 2025 ingekomen verzoeken van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Bhulai te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in beide procedures, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 20 oktober 2025 van de advocaat van de vader, met bijlagen.
Op 22 oktober 2025 zijn op de zitting van deze rechtbank het verzoek in de bodemprocedure en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, gecombineerd behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
- [minderjarige] verblijft momenteel bij de moeder.
- Partijen zijn belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .

Verzoek en verweer

Het verzoek in de bodemprocedure (C/09/690878 / FA RK 25-6588)
De vader verzoekt:
- een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] bij de vader zal verblijven:
- van maandag 08.00 uur tot woensdag 18.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt en de moeder [minderjarige] weer terughaalt om 18.00 uur;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;
- op Vaderdag;
- op de verjaardag van de vader;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen (C/09/690879 / FA RK 25-6589)
De vader verzoekt te bepalen dat [minderjarige] voorlopig bij de vader zal zijn: van maandag 08.00 uur tot woensdag 18.00 uur, zoals dat eerder is overeengekomen, of elke andere dag of uren in het belang van [minderjarige] , een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder voert in beide zaken verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens verzoekt de moeder zelfstandig:
- te bepalen dat de vader het recht op omgang met [minderjarige] wordt ontzegd dan wel dat er geen zorgregeling/omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand komt;
- het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] te beëindigen en de moeder met het eenoudergezag te belasten over [minderjarige] ;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

Beoordeling

Het verzoek in de bodemprocedure (C/09/690878 / FA RK 25-6588)
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgang
Juridisch kader
Op grond van het eerste lid van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van sub a van het tweede lid van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Op grond van het eerste lid van artikel 1:377a BW heeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. Op grond van het derde lid van artikel 1:377a BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Standpunt vader
De vader wil vaststelling van een zorgregeling, waarbij [minderjarige] van maandag 08.00 uur tot woensdag 18.00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij hem verblijft. Hij heeft de zorg voor [minderjarige] altijd samen met de moeder gedragen. Daarbij stelt de vader dat hij intensief is behandeld voor traumaverwerking en hij zijn leven inmiddels weer op de rit heeft. De vader wil graag het contact met [minderjarige] herstellen en een band met hem opbouwen.
Standpunt moeder
De moeder verzet zich tegen de zorgregeling die de vader voorstaat en verzoekt de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. De moeder maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] als hij bij de vader verblijft. Volgens de moeder is sprake van drugs- en agressieproblematiek bij de vader en is hij hier niet voldoende voor behandeld. De moeder vindt dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] daarom geleidelijk moet worden opgebouwd en begeleid. De moeder vindt het van belang dat de vader zich onder behandeling stelt en deze positief afrondt, voordat het contact tussen de vader en [minderjarige] onbegeleid kan plaatsvinden. Verder stelt de moeder dat de vader haar gedurende hun relatie meerdere malen fysiek heeft mishandeld. Ook heeft hij de moeder meermaals bedreigd. De moeder heeft hiervan een melding gemaakt bij Veilig Thuis.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat hij contact heeft met zijn vader. Gebleken is dat er sinds september 2024 geen contact meer is geweest tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat moet worden toegewerkt naar onbegeleid en onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] , maar dat dit op een voor [minderjarige] veilige wijze moet gebeuren. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid van [minderjarige] , mede gelet op haar negatieve ervaringen met de vader gedurende hun relatie. De vader heeft aangegeven dat hij de afgelopen periode aan zichzelf heeft gewerkt. Hij ziet wel in dat de moeder op dit moment geen vertrouwen in hem heeft en dat dit vertrouwen moet worden hersteld.
De rechtbank constateert dat er veel tussen de ouders is voorgevallen en vindt de zorg van de moeder invoelbaar. Tegelijkertijd ziet de rechtbank dat de vader erkent dat hij een verleden heeft met (agressie- en middelen)problematiek en dat hij stelt aan zichzelf te hebben gewerkt. Op de zitting hebben de ouders afgesproken dat de vader zich zal aanmelden bij [instantie 1] voor een traject emotieregulatietherapie. Naast het emotieregulatietherapietraject van de vader bij [instantie 1] hebben ouders afgesproken om deel te nemen aan het traject begeleide omgangsregeling (BOR) bij [instantie 2] en de regie over te laten aan de hulpverlening. Zoals al aan de ouders is medegedeeld, is na de zitting gebleken dat [instantie 2] de omgang kan begeleiden, maar niet in staat is om de regie over de omgang op zich te nemen. Andere hulpverleningsinstanties in de gemeente, waar [minderjarige] staat ingeschreven, kunnen dat wel in combinatie met een traject ouderschapsbemiddeling of parallel solo ouderschap. De rechtbank heeft de ouders gevraagd of zij alsnog instemmen met een doorverwijzing naar zowel omgangsbegeleiding, als een ouderschapstraject. De ouders hebben hiermee via hun advocaten ingestemd. De rechtbank zal de ouders daarom in de gelegenheid stellen deel te nemen aan de trajecten omgangsbegeleiding en ouderschapsbemiddeling, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar [instantie 3] voor deelname aan voornoemde trajecten en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal deze beschikking per post zenden aan [instantie 3] .
Gelet op de zorgen bij de moeder en het feit dat het vertrouwen en draagvlak bij de moeder de komende periode moet worden opgebouwd, ziet de rechtbank geen ruimte om in afwachting van het behandeltraject van de vader en de hulpverleningstrajecten een voorlopige zorgregeling te bepalen. De rechtbank zal bepalen dat het contact tussen de vader en [minderjarige] voorlopig onder regie en begeleiding van de nader te bepalen hulpverleningsinstantie zal plaatsvinden. De hulpverleningsinstantie dient er voor te zorgen dat [minderjarige] uiteindelijk onbegeleid en onbelast contact met zijn vader kan hebben. De rechtbank geeft de hulpverleningsinstantie de regie om te bepalen hoe dit tot stand kan worden gebracht. Dit brengt met zich mee dat de wijze van het contact, de duur van de contactmomenten en de frequentie en opbouw van de contactmomenten door de hulpverleningsinstantie zullen worden bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling is verder afgesproken dat een nieuwe datum in maart 2026 zal worden gepland om de verzoeken nader met beide ouders in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming te bespreken. De rechtbank zal de zaak daarom aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling, bij voorkeur in maart 2026 en bij mr. A.S. Perniciaro. De rechtbank heeft de verwachting dat in maart 2026 de eerste resultaten van de begeleide omgang bekend zullen zijn en op de volgende mondelinge behandeling nader besproken zal worden hoe de definitieve zorg- c.q. omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zal worden vormgegeven. In dit kader merkt de rechtbank op dat op de zitting is besproken dat de advocaat van de vader de advocaat van de moeder zal informeren over het verloop van het behandeltraject van de vader bij [instantie 1] .
De rechtbank verzoekt de ouders om de rechtbank tijdig te informeren over het verloop van voornoemde trajecten. Van de uitvoerende hulpverleningsinstantie verwacht de rechtbank dat zij de eindrapportage over het verloop van het hulpverleningstraject indient op de hierna vermelde wijze. De hulpverleningsinstantie kan de rechtbank tussentijds informeren als daartoe aanleiding is. Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat dient de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen. De Raad wordt in dat geval verzocht om de volgende vragen te beantwoorden:
  • Is er sprake van de bezwaren als genoemd in artikel 1:253a, vierde lid, BW, juncto artikel 1:377a, derde lid, BW, die in de weg staan aan omgang tussen de vader en [minderjarige] ?
  • Zo nee, welke zorg- c.q. omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is het meest in het belang van [minderjarige] ?
Verder zal – zoals hierna zal blijken onder het kopje ‘Gezag’ – dan ook nodig zijn om te onderzoeken of in het geval van het gezamenlijk gezag:
- er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
- wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Daarnaast wordt de Raad gevraagd of verdere hulpverlening noodzakelijk is en zo ja, welke hulpverlening ingezet kan worden voor de vader, de moeder en [minderjarige] gezamenlijk of individueel. Indien nodig kan de Raad het onderzoek uitbreiden met onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel. Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
Gezag
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:253n, eerste lid, van het BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, zoals bedoeld in artikel 1:251 BW, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. In dat geval bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige kinderen toekomt. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW zijn van overeenkomstige toepassing. De rechtbank beëindigt het gezamenlijk gezag slechts indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunt moeder
De moeder wil belast worden met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . De vader heeft het contact met de moeder verbroken. De vader is niet op de hoogte van wat er speelt in het leven van [minderjarige] . Daarbij is de vader vanwege zijn persoonlijke problematiek niet in staat om samen met de moeder in het belang van [minderjarige] gezagsbeslissingen te nemen. Gezamenlijk gezag is daarom niet in het belang van [minderjarige] .
Standpunt vader
Op de zitting heeft de vader verweer gevoerd tegen het verzoek tot eenhoofdig gezag. Volgens de vader is het verzoek te voorbarig. De vader heeft zijn leven gebeterd en wil graag betrokken zijn in het leven van [minderjarige] . Er is dan ook geen reden om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment kan de rechtbank niet beoordelen wat de gevolgen zijn van toewijzing dan wel afwijzing van het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag. Nu de rechtbank een beslissing over de zorg- c.q. omgangsregeling zal aanhouden, de vader zich zal aanmelden bij Brijder en ouders samen een ouderschapstraject zullen doorlopen, zal zij een beslissing over het gezag aanhouden in afwachting van het verloop van de hulpverleningstrajecten.
Het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen (C/09/690879 / FA RK 25-6589)
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het eerste lid van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Nu de rechtbank in de bodemprocedure een tussenbeschikking wijst, die erop neerkomt dat alle verzoeken worden aangehouden en het contact tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zal worden begeleid onder regie van de nader te bepalen hulpverleningsinstantie, zal de rechtbank de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaak- en rekestnummer C/09/690878 / FA RK 25-6588
stelt vast dat partijen, te weten:
[de vader] , (de vader)
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de moeder] , (de moeder)
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) [instantie 3] voor deelname aan de trajecten omgangsbegeleiding en ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar: [instantie 3] , Omgangsbegeleiding, [adres] , [postcode] [plaats] en de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat partijen de rechtbank vóór de nader te bepalen mondelinge behandeling informeren omtrent het verloop van voornoemde trajecten;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank (tussentijds) rapporteert omtrent het verloop van voornoemde trajecten, met kopie aan beide ouders en daarvan, indien de trajecten niet positief zijn afgerond, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van (een) niet positief afgerond traject(en) een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij (een) niet positief verlopen traject(en) te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat het contact tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] , voorlopig begeleid zal plaatsvinden onder regie van de nader te bepalen hulpverleningsinstantie, waarbij de wijze van het contact, de duur van de contactmomenten en de frequentie en opbouw van de contactmomenten door deze hulpverleningsinstantie zullen worden bepaald;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgang aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling;
in de procedure met zaak- en rekestnummer C/09/690879 / FA RK 25-6589
wijst het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 25 november 2025.