ECLI:NL:RBDHA:2025:22306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
NL25.28906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van LHBTI-werknemer uit Senegal afgewezen op grond van kennelijk ongegrond, maar later gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Senegalese eiser die vreesde voor vervolging vanwege zijn homoseksualiteit. De minister van Asiel en Migratie had de asielaanvraag van eiser op 25 juni 2025 afgewezen, waarbij de aanvraag als kennelijk ongegrond werd aangemerkt. Eiser voerde aan dat zijn seksuele geaardheid niet geloofwaardig was bevonden en dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was. Tijdens de zitting op 13 november 2025 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid niet geloofwaardig waren. De rechtbank stelde vast dat de minister ten onrechte had aangenomen dat Senegal een veilig land van herkomst was en dat de asielaanvraag niet als kennelijk ongegrond had mogen worden afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de uitspraak geldt als een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28906

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sanchez-Rhemrev).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw als kennelijk ongegrond afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL25.28907, op 13 november 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P.A. Duijvekam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Senegalese nationaliteit. Hij heeft op 14 juni 2022 zijn asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in de voorlaatste klas van de middelbare school betrapt toen hij stond te zoenen met zijn vriend ( [naam 1] ). Hij is toen mishandeld door dorpsgenoten en vastgebonden aan een boom. Zijn vader heeft hem geslagen en gezegd dat hij niet meer met hem kon samenleven. Eiser is toen naar [plaats] vertrokken. Hij heeft eerst bij zijn oom gewoond en toen hij daar na een paar weken moest vertrekken, heeft een man genaamd [naam 2] hem in huis genomen. Hij kreeg een relatie met [naam 2] . Op een dag gingen eiser en een paar vrienden naar een verjaardagsfeest en verzeilden zij in een demonstratie. Zij werden uitgescholden en er werden stenen naar hen gegooid. Eén van de vrienden is bij de ongeregeldheden overleden. Eiser is naar aanleiding daarvan naar Marokko vertrokken en een paar jaar later via Spanje en Frankrijk naar Nederland. Eiser vreest bij terugkeer naar Senegal dat hij wordt opgepakt door de politie en dat zij hem zullen mishandelen.
Het bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- seksuele gerichtheid als homoseksueel.
3.2.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Het tweede asielmotief heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw) en dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig wordt beschouwd (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw). Verweerder heeft eiser op grond van het geloofwaardig geachte eerste asielmotief niet aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Eiser heeft volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Senegal een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Omdat Senegal als een veilig land van herkomst wordt beschouwd, heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beroepsgronden
4.1.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het tweede asielmotief niet geloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over het proces van ontdekking dat hij anders is ‘vaag en summier’, ‘algemeen’ en ‘niet inzichtelijk’ zijn. Ook heeft verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de relatie met [naam 1] en de relatie met [naam 2] niet geloofwaardig bevonden. Verder is verweerder ten onrechte niet ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd over de verklaringen ten aanzien van de problemen met de dorpsgenoten. De verklaringen over het incident in [plaats] heeft verweerder ook ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
4.2.
Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat Senegal een veilig land van herkomst is. Eiser doet hierbij een beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 1 augustus 2025, ECLI:EU:C:2025:591. De asielaanvraag had daarom niet als kennelijk ongegrond afgewezen kunnen worden op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Ten onrechte is eiser dan ook een vertrektermijn onthouden.
Beoordeling door de rechtbank
Geloofwaardigheid van eisers seksuele gerichtheid als homoseksueel
5.1.
Bij de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder de werkinstructie (WI) 2019/17. Volgens deze werkinstructie is het aan de vreemdeling om zijn gestelde seksuele geaardheid tegenover verweerder aannemelijk te maken, maar moet verweerder er bij zijn beoordeling rekening mee houden dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aannemelijk te maken dat hij lhbti is. De loutere stelling van de vreemdeling dat hij lhbti is, is echter ook niet voldoende. Verweerder maakt een individuele afweging die onderdeel is van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling overeenkomstig WI 2014/10
(inmiddels vervangen door WI 2024/6). Volgens de WI 2019/17 moet verweerder vooral vragen naar de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de gebeurtenissen voor de vreemdeling hebben gehad; verweerder is op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. Voor de beoordeling geven de volgende thema’s richting aan: privéleven; huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact of kennis van lhbti groepen; contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie; en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt bij de beoordeling ligt op de gegeven antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser vaag en summier heeft verklaard over het proces van de ontdekking van zijn homoseksualiteit. Eiser heeft tijdens het nader gehoor op de vraag hoe hij heeft ontdekt en gemerkt dat hij homoseksueel is, geantwoord dat het op een progressieve manier is ontwikkeld en dat hij diep van binnen wist dat hij anders was dan de anderen om hem heen (pagina 8 nader gehoor). In de bovenbouw van school begon hij dingen te voelen. Op de vraag of eiser over dat proces van ontdekking, in de periode van twaalf jaar tussen zijn tiende tot zijn tweeëntwintigste, voordat hij een relatie kreeg met [naam 1] , nog iets meer kan vertellen, antwoordde hij nogmaals dat hij voelde dat hij anders was, maar dat hij dat voor zichzelf hield en met zichzelf in gevecht was. Hij wilde niet voelen wat hij voelde en bedacht dat zijn vader nooit zou accepteren dat hij homoseksueel was (pagina 9 nader gehoor). Meermaals heeft de gehoormedewerker aan eiser gevraagd om inzicht te geven in de periode van bewustwording (pagina 11 nader gehoor), waarna eiser begon over zijn relaties met [naam 2] en [naam 1] . De vraag was echter gericht op de periode voorafgaand aan die relaties. Ook in de zienswijze heeft eiser geen nadere toelichting geven, maar enkel gesteld dat hij wel uitgebreid heeft verklaard – hij was bang en hij voelde zich anders – en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom die verklaringen vaag en summier zijn. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij driemaal bang was om zijn leven te verliezen (pagina 11 nader gehoor), hetgeen inderdaad, zoals eiser in beroep terecht aanvoert, een authentiek gevoel is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zitting echter niet ten onrechte gesteld dat eiser hiermee nog steeds weinig inzicht geeft in het proces van ontdekking van zijn homoseksualiteit in de twaalf jaar voorafgaand aan zijn eerste relatie. Twee van deze angstige gebeurtenissen vonden daarna pas plaats, zowel de demonstratie in [plaats] waarbij een vriend werd neergestoken, als de gebeurtenis dat eiser van Marokko onderweg was naar Spanje en daar werd bedreigd door Arabieren met machetes. Alleen de gebeurtenis waarbij eiser is betrapt met [naam 1] door dorpsbewoners, met zijn handen is vastgebonden aan een boom en is mishandeld, ziet op de periode van bewustwording. Verweerder mocht echter van eiser verwachten dat hij meer inzicht kon geven in het proces van bewustwording in de periode tussen zijn tiende en tweeëntwintigste levensjaar en in zijn gedachtegang en gevoelens hierover, te meer nu eiser heeft verklaard dat hij al wist dat hij homoseksueel was toen hij een relatie kreeg met [naam 1] . Verweerder heeft hierover kunnen opmerken dat het hebben van een of meer angstige momenten weinig zegt over de ontdekking van de gestelde homoseksualiteit.
5.3.
Verweerder heeft verder kunnen betrekken dat eiser de relatie met [naam 1] niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft verklaard dat hij ongeveer één jaar een relatie met [naam 1] heeft gehad, nadat zij elkaar twee maanden daarvoor op school hadden leren kennen. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij over deze eerste relatie meer in detail en authentieker kon verklaren dan dat zij elkaar zagen op school en dat zij steeds meer naar elkaar toetrokken en erachter kwamen dat zij beiden homoseksueel waren. Op de vraag wat de mooiste of leukste herinnering aan [naam 1] is, antwoordde eiser dat hij mooie, goede momenten heeft gehad met hem, momenten dat ze in een oude auto zaten en dat [naam 1] hem aaide, dat ze elkaar uitkleedden en een mooie tijd hadden samen (nader gehoor pagina 24). Op de vraag wat eiser zo leuk vond aan hem en aan zijn gedrag benoemde eiser fysieke kenmerken en gedragingen van [naam 1] , zonder daarbij inzicht te geven in de persoonlijke eigenschappen van [naam 1] (pagina 15 en 16 nader gehoor). Hoewel gedragingen en persoonlijke eigenschappen nauw met elkaar verbonden zijn, zoals zowel verweerder als eiser lijken te erkennen, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat de vragen over de gedragingen van [naam 1] , die, zoals de rechtbank het begrijpt, zijn bedoeld om verklaringen van eiser te verkrijgen over de persoonlijke eigenschappen, niet hebben geleid tot diepgaande en persoonlijke verklaringen over de relatie met [naam 1] .
Anders dan eiser stelt, heeft verweerder niet aan eiser tegengeworpen dat hij alleen zou hebben verklaard over wat hij leuk vond aan [naam 1] en dat hij niet heeft verklaard over wat hij niet leuk vond aan [naam 1] . Verweerder heeft wel tegengeworpen, en naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte, dat eiser vaag, summier en niet authentiek heeft verklaard over de relatie en daarmee geen inzicht heeft gegeven in zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving.
5.4.
Ook ten aanzien van de relatie met [naam 2] heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij, mede gelet op de duur van de relatie van ongeveer drie jaar, te algemeen heeft verklaard over de ontwikkeling van hun liefdesrelatie om deze aannemelijk te maken. In het gehoor veilig land van herkomst van 5 april 2023 heeft eiser over het ontstaan van de relatie verklaard dat hij bij [naam 2] ging wonen nadat hij door zijn oom was weggestuurd en dat [naam 2] hem aantrof op het strand. Ze hadden het leuk samen en de relatie veranderde toen eiser ontdekte dat [naam 2] net als hij homoseksueel was. Op de vraag wat eiser daarvan vond, antwoordde hij dat hij dat niet wist, dat hij een leuke tijd heeft gehad, dat [naam 2] erg aardig was en hem goed behandelde (pagina 13 gehoor veilig land van herkomst). In het nader gehoor heeft de gehoormedewerker op meerdere momenten de mogelijkheid geboden om meer te verklaren over deze relatie. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij in deze verklaringen met name sprak over het fysieke contact en erg vaag en summier bleef over waardoor de relatie groeide tot een liefdesrelatie. In een relatie die bijna drie jaar duurde mocht verweerder dit wel verwachten van eiser. Dat eiser in de zienswijze en in de gronden van beroep stelt dat het slechts een seksuele relatie was en – zo begrijpt de rechtbank – dat verweerder daarom niet kon tegenwerpen dat hij vaag en summier heeft verklaard over de groei tot een liefdesrelatie, volgt de rechtbank niet. In het nader gehoor (pagina 21) heeft eiser op de vraag of hij een liefdesrelatie had met [naam 2] geantwoord:
‘Ja zeker. Bij hem heeft het ook even geduurd. Langzamerhand gingen we
elkaar steeds beter kennen. Ik weet hoe ik ben. Ik wilde me niet meteen in
zijn armen werpen.’
Op pagina 12 van het voornemen heeft verweerder toegelicht welke verklaringen vaag en summier zijn en heeft daarbij verwezen naar de betreffende pagina’s van de beide gehoren. Nu het voornemen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, wordt eiser dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij niet adequaat heeft kunnen reageren op deze tegenwerping. Verweerder heeft tot slot niet tegengeworpen dat de relatie met [naam 2] slechts een seksuele relatie was, zoals eiser stelt. Uit het bestreden besluit volgt juist dat verweerder, en naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte, níet volgt dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat de relatie enkel seksueel was. En over een relatie die niet slechts seksueel van aard was maar een, volgens eiser zich progressief ontwikkelende, liefdesrelatie was, mocht verweerder verwachten dat eiser minder vaag en summier kon verklaren.
5.5.
Tot slot heeft verweerder kunnen betrekken dat de verklaringen van eiser over het incident in [plaats] niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft hierover onder meer verklaard dat hij met [naam 2] en een vriend van [naam 2] ( [naam 3] ) op weg naar een feest was, toen zij werden aangevallen omdat ze herkend waren als homoseksuelen. Nog los van de vraag of eiser en zijn vrienden op weg naar het feest of op de terugweg van het feest in de demonstratie belandden, werpt verweerder terecht tegen dat eiser over het verloop van de gebeurtenissen niet consistent heeft verklaard. Zo heeft eiser tijdens het gehoor Veilig land van herkomst (pagina 6) eerst verklaard dat ze met z’n drieën waren en later in het nader gehoor (pagina 29 en 30) dat er nog een vierde vriend bij was en dat deze vriend is overleden bij de ongeregeldheden. Verder heeft eiser tijdens het gehoor Veilig land van herkomst verklaard dat hij zich urenlang verstopt had, was teruggegaan en dat hij toen de vriend van [naam 3] aantrof die vervolgens in zijn armen overleed (pagina 6). In het nader gehoor (pagina 32) verklaarde eiser echter dat hij zich pas urenlang verstopte nadat de vriend van [naam 3] overleden was. Eiser heeft hiervoor volgens verweerder, en naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte, geen verschoonbare verklaring gegeven, ook niet in de zienswijze.
5.6.
Verweerder heeft ook aan eiser tegengeworpen dat hij vaag heeft verklaard over zijn contact met de LHBTI-gemeenschap in Senegal. Omdat eiser hiertegen geen gronden heeft gericht, gaat de rechtbank ervan uit dat dit niet ter beoordeling aan haar voorligt. Dat geldt ook voor de tegenwerping dat eiser zonder problemen is teruggekeerd naar Senegal in 2020/2021 voor vakantie en zijn verklaringen over de contacten met de LHBTI-gemeenschap in Nederland. Eiser heeft in beroep wel aangevoerd dat verweerder ten onrechte de problemen met de dorpsbewoners niet gevolgd heeft, maar zonder nadere onderbouwing is de enkele stelling hiertoe onvoldoende voor het oordeel dat verweerder dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd of dat hij onvoldoende is ingegaan op hetgeen eiser hierover in de zienswijze naar voren heeft gebracht.
5.7.
Gelet op wat er onder 5.2 tot en met 5.6. is overwogen, slaagt de beroepsgrond niet.
Afdoening als kennelijk ongegrond
6.1.
Bij brief van 4 november 2025 heeft verweerder aangegeven dat uit het arrest van het Hof volgt dat de aanvraag van eiser niet op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kennelijk ongegrond had mogen worden verklaard. Verweerder handhaaft deze afdoeningsgrond daarom niet. Verweerder heeft als gevolg daarvan ten onrechte aangenomen dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen. Daarmee komt ook de grondslag voor het onthouden van de terugkeertermijn en het opgelegde inreisverbod te vervallen.
6.2.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarom heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Het besluit is in zoverre in strijd met het motiveringsbeginsel. Het bestreden besluit zal om die reden gedeeltelijk worden vernietigd, namelijk voor zover verweerder de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgedaan en er een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Dit betekent dat de beslissing tot afwijzing van de asielaanvraag wel in stand blijft.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Anders dan eiser aanvoert, is de rechtbank op grond van het navolgende hiertoe bevoegd.
Artikel 13, eerste lid van de Procedurerichtlijn (Pri) bepaalt dat de vreemdeling een rechtsmiddel moet hebben tegen een terugkeerbesluit bij een rechterlijke of administratieve autoriteit. Nederland heeft er voor gekozen om die bevoegdheid aan de rechterlijke macht toe te kennen. In de transponeringstabel van artikel 13, eerste lid, van de Pri wordt immers verwezen naar hoofdstuk 8 van de Awb.
Artikel 13, tweede lid, van de Pri bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde instantie bevoegd is het terugkeerbesluit te herzien of op te schorten. In de transponeringstabel van artikel 13, tweede lid, van de Pri, staat dat dit artikel is geïmplementeerd in hoofdstuk 7 van de Awb, en dus niet in hoofdstuk 8. Anders dan eiser meent, betekent dit niet dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de rechtbank niet de bevoegdheid te geven om het terugkeerbesluit te herzien of op te schorten. Uit de transponeringstabel volgt dat de instantie die op grond van artikel 13, eerste lid, van de Pri is aangewezen, in Nederland dus de rechtbank, op grond van het tweede lid de bevoegdheden heeft van hoofdstuk 7 van de Awb, waaronder in dit geval de bevoegdheid, neergelegd in artikel 7:11, tweede lid, tot het nemen van een nieuw terugkeerbesluit.
9. Dit houdt in dat de uitspraak heeft te gelden als een terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Vw en dat de vertrektermijn op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw vier weken bedraagt. De vertrektermijn vangt aan met ingang van de dag na verzending van deze uitspraak. Verder bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover de asielaanvraag daarbij is afgedaan als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en voor zover er een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van twee jaar zijn uitgevaardigd;
- bepaalt dat deze uitspraak heeft te gelden als een terugkeerbesluit en dat eiser na verzending van deze uitspraak Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.