ECLI:NL:RBDHA:2025:22355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
C/09/693444 / KG ZA 25-1040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inzageverzoek in kort geding tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak, die op 26 november 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit meerdere vennootschappen en hun bestuurders, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers vorderden inzage in documenten die door het Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC) zijn verzameld in het kader van een onderzoek naar hen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er reeds een procedure aanhangig is bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de eisers in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De Staat heeft het inzageverzoek afgewezen, stellende dat er geen rechtsbetrekking zou zijn en dat het verzoek onvoldoende bepaald was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om het verzoek te behandelen, omdat de hoofdzaak al aanhangig is bij het hof. De eisers hebben aangevoerd dat er sprake is van spoedeisendheid, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de garantie van de Staat dat de gegevens niet vernietigd zullen worden, voldoende is om de beslissing van het hof af te wachten. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/693444 / KG ZA 25-1040
Vonnis in kort geding van 26 november 2025
in de zaak van

1.[eisers sub 1] te [woonplaats 1] ( [land] ),

2. [eisers sub 2]te [woonplaats 2] ,
3. [eisers sub 3] B.V.te [vestigingsplaats] ,
4. [eisers sub 4] B.V.te [vestigingsplaats] ,
5. [eisers sub 5] B.V.te [vestigingsplaats] ,
6. [eisers sub 6] B.V.te [vestigingsplaats] ,
7. [eisers sub 7] B.V.te [vestigingsplaats] ,
8. [eisers sub 8] B.V.te [vestigingsplaats] ,
9. [eisers sub 9] B.V.te [vestigingsplaats] ,
10. [eisers sub 10] B.V.te [vestigingsplaats] ,
11. [eisers sub 11] B.V.te [vestigingsplaats] ,
12. [eisers sub 12] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.G. Loos en mr. T.G. Gijtenbeek te Amsterdam,
tegen:
De Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisers] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 oktober 2025 met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
- de door [eisers] overgelegde aanvullende producties 12 en 13;
- de op 12 november 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eisers sub 1] en [eisers sub 2] , eisers sub 1 en 2, zijn (indirect) bestuurders en/of aandeelhouders van eisers sub 3 tot en met 12.
2.2.
Het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst, de [gemeente] en de politie hebben binnen het Regionaal Informatie en Expertisecentrum voor de geïntegreerde aanpak van de georganiseerde misdaad in de regio’s Drenthe, Friesland en Groningen (hierna: RIEC) [1] informatie uitgewisseld die betrekking had op [eisers] In dit kader is in december 2012 op verzoek van de [gemeente] een dossier in RIEC-verband aangemaakt met de naam [onderzoeknaam] (hierna: [onderzoeknaam] ). Aanleiding voor dat verzoek was de volgens de [gemeente] snelle opkomst van [eisers sub 1] en [eisers sub 2] in het vastgoed, de bouw en de horecabranche, alsmede hun intimiderende gedrag bij vergunningaanvragen en hun bemoeienis bij vergunningaanvragen van horecaondernemers aan wie zij panden verhuurden.
2.3.
Op 13 januari 2017 zijn [eisers sub 1] en [eisers sub 2] aangehouden op verdenking van oplichting en witwassen inzake een bouwfraudekwestie. De toenmalige burgemeester van de [gemeente] heeft zich in verband hiermee in de media diverse malen negatief uitgelaten over [eisers] Op 3 oktober 2019 zijn [eisers sub 1] en [eisers sub 2] bij gebrek aan bewijs van bovenbedoelde verdenking vrijgesproken.
2.4.
Door de publicaties in de media werden [eisers] bekend met het bestaan van het [onderzoeknaam] . Vervolgens hebben zij na eigen zoekwerk op het internet op de website van de politieacademie een verslag aangetroffen met de titel
‘Half werk van de politie is soms al genoeg’.Dit ongedateerde stuk, waaronder de naam van een medewerker van de [gemeente] staat, gaat over het [onderzoeknaam] van het RIEC en bevat onder meer de volgende passage:
“ [onderzoeknaam] is de codenaam voor de aanpak van een criminele familie waarbij we combinatie vermoeden van vastgoedfraude, witwassen, belastingfraude, oplichting, vermenging van onderwereld en bovenwereld, noem maar op. (…) De burgemeester heeft deze casus aangevraagd en via de lokale driehoek is het verzoek ingediend (…). De projectleiders hebben hun gezamenlijk doelen helder: criminaliseren van de subjecten, zoveel mogelijk geld afpakken, waar mogelijk vergunningen intrekken, imagoschade toebrengen, bestaande illegale structuur verstoren, doorbreken hypotheek- en bouwfraude.”
2.5.
Op 12 mei 2020 hebben [eisers] op grond van onder meer de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan het RIEC verzocht om verstrekking/openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op [eisers] , althans één van hen en van alle documenten waarin zij, althans één van hen, worden genoemd. Bij besluiten van 24 december 2020 heeft het RIEC dit verzoek grotendeels afgewezen. Wel zijn er toen twee lijsten verstrekt. Eén lijst ten aanzien van [eisers sub 1] waarop 273 documenten staan vermeld en één lijst ten aanzien van [eisers sub 2] waarop 314 documenten staan vermeld. Deze lijsten bevatten een inventarisatie van documenten die in systemen van het RIEC zijn opgeslagen (hierna: de gegevens). De gegevens zelf zijn niet aan [eisers] verstrekt. [eisers] zijn tegen de beslissingen van het RIEC in beroep gegaan bij de bestuursrechter van de rechtbank Noord-Nederland. Deze rechtbank heeft op 23 november 2023 geoordeeld dat geen sprake is van een inzageverzoek in de zin van artikel 15 AVG en dat zij daarom niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van [eisers] hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een uitspraak wordt verwacht aan het einde van het eerste kwartaal van 2026.
2.6.
[eisers] zijn in 2024 tegen de [gemeente] , de Staat en de politie (de Staat c.s.) een civiele procedure begonnen bij de rechtbank Noord-Nederland. Daarin hebben [eisers] – kort gezegd – gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de Staat c.s. onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de daardoor veroorzaakte schade. Tevens hebben [eisers] in die procedure rectificatie gevorderd van diverse in hun ogen onrechtmatige uitlatingen die (vertegenwoordigers van) de Staat c.s. over hen zouden hebben gedaan.
2.7.
Op 2 juli 2025 heeft de rechtbank Noord-Nederland vonnis gewezen. De rechtbank heeft daarin – onder meer – overwogen dat het op de website van de politieacademie gepubliceerde stuk
‘Half werk van de politie is soms genoeg’een doelstelling van het project [onderzoeknaam] noemt die verwerpelijk is. Maar volgens de rechtbank is niet komen vast te staan dat de Staat c.s. die doelstelling – die afwijkt van de doelstelling die in het convenant van het RIEC is opgenomen – met elkaar zijn overeengekomen en gezamenlijk een plan hebben gemaakt om die (verwerpelijke) doelstelling uit te voeren. Evenmin heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat de Staat c.s. een gezamenlijk plan om [eisers] schade toe te brengen en de aan hen gelieerde ondernemingen ten gronde te richten feitelijk hebben uitgevoerd. De rechtbank heeft de vorderingen van [eisers] tegen de Staat c.s. die daarop waren gebaseerd dan ook afgewezen. Omdat de rechtbank bepaalde uitlatingen van de toenmalige burgemeester van de [gemeente] wel onrechtmatig heeft geoordeeld, is (uitsluitend) ten aanzien van deze gemeente de gevorderde verklaring voor recht in zoverre toegewezen.
2.8.
Op 29 juli 2025 hebben [eisers] de Staat op grond van artikel 194 Rv inzage verzocht in de gegevens en alle overige gegevens van de RIEC-convenantpartners met betrekking tot [eisers] en/of waarin [eisers] genoemd worden. Bij e-mail van 2 september 2025 heeft de Staat het verzoek geweigerd, omdat geen sprake zou zijn van een rechtsbetrekking en omdat het verzoek om alle overige gegevens onvoldoende bepaald zou zijn. Op 11 september 2025 heeft de Staat daaraan als weigeringsgrond nog toegevoegd dat het verzoek om de overige stukken een
fishing expeditionzou zijn.
2.9.
[eisers] zijn bij dagvaarding van 26 september 2025 in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 juli 2025. De dagvaarding in hoger beroep is uitgebracht tegen 11 november 2025 en de zaak is inmiddels ingeschreven op de rol van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. de Staat te bevelen om binnen vijf dagen inzage te verstrekken in en afschrift te verstrekken (middels automatisch doorzoekbare documenten of door prints voorzien van een inhoudsopgave) van de volgende documenten:
a. primair: van de gegevens en alle overige documenten en informatie die betrekking hebben op één of meerdere eisers die de Staat in haar bezit heeft in het kader van het RIEC en/of het [onderzoeknaam] -dossier; en
b. subsidiair: de gegevens (de documenten genoemd en genummerd op de lijsten van productie 7, die waren aangehecht bij de besluiten van RIEC van 24 december 2020);
de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren [eisers] – samengevat – het volgende aan. Op grond van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft een partij bij een rechtsbetrekking tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft. Artikel 195 Rv bepaalt vervolgens dat op verzoek van de partij die daar ingevolge artikel 194 lid 1, eerste volzin, recht op heeft, de rechter de wederpartij kan bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt. [eisers] stellen zich op het standpunt dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 194 Rv en dat zij recht hebben op afschrift van de gegevens en alle overige documenten die de Staat in bezit heeft en die gaan over [eisers] en die zijn verzameld, verwerkt en opgeslagen in het kader van het [onderzoeknaam] .
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Als primaire verweer voert de Staat aan dat de voorzieningenrechter – gelet op de artikelen 196 en 197 Rv – niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eisers] , omdat sprake is van een aanhangige procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). Dat betekent, volgens de Staat, dat [eisers] met hun verzoek alleen terechtkunnen bij het hof. [eisers] weerspreken dit en voeren aan dat de dagvaarding in hoger beroep ná betekening van de dagvaarding van dit kort geding op de rol van het hof is ingeschreven. Daarmee is de zaak in hoger beroep pas aanhangig geworden ná het aanhangig maken van dit kort geding en is de voorzieningenrechter bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, aldus [eisers]
4.2.
[eisers] baseren hun vordering blijkens de dagvaarding op artikel 195 lid 1 Rv, waarin is bepaald dat de rechter op verzoek van de partij die daar ingevolge artikel 194, eerste lid, eerste volzin, Rv recht op heeft, de wederpartij kan bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt (hierna kortheidshalve: inzageverzoek). Een dergelijk inzageverzoek kan in beginsel slechts worden gedaan in een lopende procedure, bijvoorbeeld in de inleidende dagvaarding, of bij een nadere of incidentele conclusie, en (uiteraard) aan de rechter die de desbetreffende (hoofd)zaak behandelt.
4.3.
Van de in artikel 195 Rv bedoelde mogelijkheid om tijdens een lopende procedure aan de rechter die de zaak behandelt een inzageverzoek te doen, moet worden onderscheiden de in artikel 196 Rv geregelde mogelijkheid die een belanghebbende heeft om aan de rechter te verzoeken een of meer voorlopige bewijsverrichtingen te bevelen “voordat een zaak aanhangig is, of als het geding aanhangig is, voordat de zaak op de rol is ingeschreven”. Artikel 197 lid 1 Rv bepaalt aan welke rechter het verzoek als bedoeld in artikel 196 Rv moet worden gericht. In de laatste zin van artikel 197 lid 1 Rv is bepaald dat een inzageverzoek op basis van artikel 196 Rv in spoedeisende gevallen ook kan worden gedaan aan de voorzieningenrechter.
4.4.
Met het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep op 26 september 2025 is de procedure bij het hof aanhangig. Tussen partijen staat bovendien niet ter discussie dat de zaak inmiddels op de rol van het hof is ingeschreven. Dit brengt mee dat er thans geen bevel tot het verrichten van voorlopige bewijsverrichtingen als bedoeld in artikel 196 lid 1Rv meer gegeven kan worden. Hetzelfde geldt voor een door de voorzieningenrechter te geven bevel op de voet van artikel 197 lid 1 (laatste zin) in verbinding met artikel 196 lid 1 Rv. Dat de dagvaarding in kort geding is uitgebracht vóór de inschrijving van de zaak op de rol van het hof, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover [eisers] op de mondelinge behandeling hebben bedoeld te betogen (in afwijking van het gestelde in de dagvaarding) dat hun verzoek dan wel vordering op grond van artikel 196 en 197 Rv voor toewijzing in aanmerking komt, faalt dit betoog dan ook.
4.5.
Zoals de voorzieningenrechter in 4.2 heeft overwogen, kan een inzageverzoek als bedoeld in artikel 195 Rv alleen tijdens een lopende procedure worden gedaan en wel in beginsel alleen aan de rechter die de (hoofd)zaak in behandeling heeft. Dat betekent dat [eisers] een dergelijk verzoek in beginsel alleen aan het hof kunnen doen en niet aan de voorzieningenrechter. Alleen in uitzonderlijke gevallen is het mogelijk om de voorzieningenrechter te verzoeken een bevel tot inzage te geven tijdens een lopende procedure, namelijk indien sprake is van een zodanige spoedeisendheid dat de beslissing van de behandelend rechter niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van [eisers] zo, dat zij menen dat hier in deze zaak sprake van is.
4.6.
[eisers] hebben in dat kader naar voren gebracht dat volgens het Privacyprotocol RIECs-LIEC gegevens twee jaar na de laatste verwerking worden gearchiveerd en vervolgens vijf jaar na archivering worden vernietigd. Volgens [eisers] kunnen de gevraagde gegevens gelet daarop in 2025 worden vernietigd, terwijl deze in hoger beroep mogelijk van doorslaggevende betekenis kunnen zijn. De Staat heeft ter zitting desgevraagd gegarandeerd dat de gegevens waar het in dit kort geding en in de overige procedures om draait, niet zullen worden vernietigd, in ieder geval niet zolang die procedures nog lopen. Gelet op die garantie bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen dreiging (meer) van vernietiging van de stukken waarop de vorderingen dan wel verzoeken van [eisers] betrekking hebben. Die dreiging vormt dus geen reden (meer) op grond waarvan de beslissing van het hof niet kan worden afgewacht.
4.7.
De bijzondere mate van spoedeisendheid zoals hiervoor bedoeld is evenmin gelegen in de wens van [eisers] om over de bewuste stukken te beschikken alvorens zij in het hogere beroep een memorie van grieven moeten indienen. [eisers] hebben voldoende processuele mogelijkheden om hun wensen aan het hof uiteen te zetten en bijvoorbeeld uitstel te vragen voor het indienen van de memorie van grieven totdat door het hof op hun verzoek tot inzage of een daartoe strekkende provisionele vordering is beslist. Dat er – zoals [eisers] stellen – een onzekere factor bestaat in die zin dat niet zeker is dat het hof zal beslissen op het inzageverzoek vóór een beslissing in de hoofdzaak, leidt niet tot een andere beslissing. Het is aan het hof als de rechter die daarvoor door de wet is aangewezen om over verzoeken als hier aan de orde te beslissen. Daar kan de voorzieningenrechter verder niet in treden.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
4.9.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eisers] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eisers] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.
lp

Voetnoten

1.Aan het RIEC ligt een convenant voor de regio’s Drenthe, Friesland en Groningen ten grondslag dat in 2009 is gesloten tussen de burgemeesters van alle gemeenten in deze regio’s, de korpsbeheerders, de korpschefs, de hoofdofficieren van justitie, vertegenwoordigers van de Belastingdienst, de FIOD-ECD, de Directeur-Generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de voorzitter van het regionaal Platform Interventieteams Noord.