ECLI:NL:RBDHA:2025:2255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/09/657481 / FA RK 23-8648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en wijziging voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd in 2009. De vrouw verzoekt om de echtscheiding en om nevenvoorzieningen, waaronder de toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar, en een kinderalimentatie van € 492,- per maand per kind. De man verzoekt om een co-ouderschapsregeling en om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de hoofdverzorgster van de kinderen is geweest en dat de kinderen bij haar zullen verblijven. De man heeft recht op contact met de kinderen, maar de rechtbank heeft besloten dat de kinderen voorlopig bij de vrouw blijven wonen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 440,50 per maand per kind, en de man is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.225,- aan de vrouw, zijnde de helft van het spaarsaldo op de gezamenlijke rekening. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot terugbetaling van spaargeld aan de kinderen afgewezen, omdat dit verzoek niet onder de nevenvoorzieningen valt. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de woning verkocht zal worden en de opbrengst tussen partijen zal worden verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers:
FA RK 23-8648 echtscheiding (bodemprocedure)
FA RK 25-350 verdeling (bodemprocedure)
FA RK 24-8847 wijziging voorlopige voorzieningen
Zaaknummers:
C/09/657481 echtscheiding (bodemprocedure)
C/09/678739 verdeling (bodemprocedure)
C/09/677041 wijziging voorlopige voorzieningen
Datum beschikking: 13 februari 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen & wijziging voorlopige voorzieningen

Beschikkingop het op 24 november 2023 ingekomen verzoek (bodemprocedure) en het op 10 december 2024 ingekomen verzoek (wijziging voorlopige voorzieningen) van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.H. Schmidt te Amsterdam.
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Procedure

Bodemprocedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9 formulier van 28 december 2023 met bijlagen van de vrouw;
  • het F9 formulier van 29 december 2023 van de vrouw;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief van 18 december 2024, ook houdende aanvullende verzoeken, van de vrouw;
- de brief van 2 januari 2025, met bijlagen, van de vrouw;
- de twee brieven van 6 januari 2025, met bijlagen, van de man;
- de brief van 9 januari 2025, met bijlage, van de man;
- de brief van 9 januari 2025, met bijlagen, van de vrouw;
- de brief van 15 januari 2025, met bijlage, van de man.
Voorlopige voorzieningen procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt en de minderjarige [minderjarige 2] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 16 januari 2025 zijn beide zaken op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • partijen met hun advocaten;
  • namens de gecertificeerde instelling: [naam 1] en [naam 2] ;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad): [naam 3] .

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2009 te [plaats 1] .
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] .
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2023 in de voorlopige voorzieningen procedure:
- zijn de verzoeken van partijen ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, de toevertrouwing van de minderjarige kinderen en de voorlopige kinderalimentatie vanwege de tussen partijen bereikte overeenstemming afgewezen;
- zijn partijen doorverwezen naar [instelling] voor deelname aan het traject ouderschapsbemiddeling / parallel (solo) ouderschap.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 26 maart 2024 zijn de verzoeken van partijen (tot wijziging van de beschikking van 20 december 2023) afgewezen.
- Bij beschikking van 7 oktober 2024 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 7 oktober 2024 tot 7 oktober 2025.

Verzoek en verweer

Bodemprocedure
Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
bij tussenbeschikking:
- bepaling dat de man binnen twee weken na de beschikking de navolgende stukken dient over te leggen:
  • de jaarcijfers, inclusief winst- en verliesrekening, van zijn onderneming van de jaren 2020, 2021 en 2022 en zo mogelijk 2023;
  • aangiften omzetbelasting 2023;
  • aangiften- en aanslagen inkomstenbelasting 2020, 2021 en 2022;
  • bankafschriften over een periode van 3 maanden voorafgaand aan de peildatum van de op naam van de man staande bankrekeningen alsmede de gezamenlijke bankrekeningen van partijen;
bij eindbeschikking:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- toekenning aan de vrouw, met uitsluiting van de man, van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning te [plaats 2] aan de [adres] , met inboedel, tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding;
- vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van € 492,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie juist acht;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw (randnummer 19 tot en met 28 van dit verzoekschrift);
-
primair:veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 27.921,04 aan spaargeld van de kinderen met de bepaling dat voormeld bedrag in mindering zal komen op het aan de man netto toekomende deel van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning en het voormelde bedrag bij de overdracht van de woning door de notaris aan de vrouw zal worden uitbetaald, met de bepaling dat de vrouw dit spaargeld ten behoeve van de kinderen zal beheren;
subsidiair:veroordeling van de man om de door hem van de bankrekeningen van de kinderen opgenomen gelden binnen 24 uur na de door uw rechtbank in dezen te wijzen beschikking terug te betalen als volgt:
 € 6.075,- op [rekeningnummer 1] ten name van [minderjarige 1]
 € 8.855,- op [rekeningnummer 2] ten name van [minderjarige 1]
 € 6.425,- op [rekeningnummer 3] ten name van [minderjarige 2]
 € 6.566,04 op [rekeningnummer 4] ten name van [minderjarige 2]
- veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.225,- zijnde de helft van het spaarsaldo op de Spaardoel Toprekening bij de ING Bank;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht, onder referte aan het verzoek van de vrouw tot het uitspreken van de echtscheiding, om nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van één kind bij de man en van één kind bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw met gelijke verdeling van de vakantie- en feestdagen, althans een zorgregeling van om de week van vrijdag tot en met maandag en iedere week een dag door de week met overnachting alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een zorgregeling die de rechtbank juist acht;
- voorwaardelijk, voor het geval de kinderen hun hoofdverblijf krijgen bij de vrouw, vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 188,- per maand per kind, althans een bedrag als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van een nader te bepalen de verdeling;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Voorlopige voorzieningen procedure
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2023 – voor zover hier aan de orde-:
  • zijn de verzoeken van partijen ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, de toevertrouwing van de minderjarige kinderen en de voorlopige kinderalimentatie vanwege de tussen partijen bereikte overeenstemming afgewezen;
  • zijn partijen doorverwezen naar [instelling] voor deelname aan het traject ouderschapsbemiddeling / parallel (solo) ouderschap.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 maart 2024 zijn de verzoeken van partijen (tot wijziging van de beschikking van 20 december 2023) afgewezen.
De vrouw verzoekt nu opnieuw om de beschikking van 20 december 2023 te wijzigen, in die zin dat de rechtbank:
- de minderjarige kinderen van partijen aan de vrouw toevertrouwt;
- bepaalt dat de vrouw gerechtigd zal zijn tot (naar de rechtbank begrijpt) het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te [plaats 2] aan de [adres] , met inbegrip van de inboedel, met de bepaling dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 596,- per maand per kind vaststelt, maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanige bijdrage zoals de rechtbank in goede justitie juist acht;
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw doet haar verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking van 20 december 2023 zijn gewijzigd.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Ook verzoekt de man zelfstandig:
Primair:
- de verzoeken van de vrouw af te wijzen;

Subsidiair:

  • onder afwijzing van de verzoeken van de vrouw te bepalen dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met het bevel dat de vrouw de woning dient te verlaten en verder niet zal betreden;
  • te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen aan de man worden toevertrouwd;

Meer subsidiair:

- voor het geval de verzoeken van de vrouw worden toegewezen, vaststelling van een voorlopige zorgregeling met zijn kinderen de helft van de tijd althans zolang de man nog geen vervangende woonruimte heeft zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 21.00 uur en een dag door de week van na school tot 21.00 uur, althans een regeling als de rechtbank juist acht en bepaling dat de man € 82,- per kind per maand zal betalen aan kinderalimentatie;
voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Voorlopige voorzieningen procedure
Op grond van artikel 824 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden na het geven van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorlopige voorzieningen niet in stand kunnen blijven.
Bij de toepassing van dit artikel geldt dat niet bij elke onjuistheid of onvolledigheid wijziging van de voorziening mogelijk is. Immers, met het opnemen van de zinsnede ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking genomen’ heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium heeft willen binden. Zou dit anders zijn, dan zou een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kunnen worden gebruikt om een verzuim te herstellen of zou een verkapt hoger beroep mogelijk zijn, wat niet de bedoeling is.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden na de beschikking van 20 december 2023 zodanig zijn gewijzigd dat, alle belangen in aanmerking genomen, wijziging van de voorlopige voorzieningen aangewezen is. De situatie waarin beide ouders in de woning verbleven is onhoudbaar gebleken. De vrouw heeft met de kinderen de woning verlaten en is bij haar ouders in Den Haag ingetrokken. De vrouw en de kinderen verblijven nu van maandag tot en met donderdag in de woning en de man van vrijdag tot en met zondag.
De rechtbank zal hierna daar waar mogelijk de beoordeling van de verzoeken in de voorlopige voorzieningen procedure combineren met de beoordeling van de verzoeken in de bodemprocedure.
Echtscheiding (bodemprocedure)
Ontvankelijkheid
Volgens de wet kan de rechtbank een verzoek tot echtscheiding alleen inhoudelijk beoordelen en hierop beslissen wanneer er een ouderschapsplan is overgelegd (artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Er kan een uitzondering worden gemaakt wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om een ouderschapsplan op te stellen of over te leggen. De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd omdat het partijen niet is gelukt om in overleg met elkaar te gaan. In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorgtaken voor de kinderen en de kinderalimentatie. De vrouw en de man hebben hier een beslissing van de rechtbank voor nodig. De rechtbank zal daarom, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, overgaan tot beoordeling van het echtscheidingsverzoek van de vrouw.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Toevertrouwing (voorlopige voorziening) en hoofdverblijf (bodemprocedure)
Toevertrouwing
De vrouw verzoekt de kinderen gedurende de echtscheidingsprocedure aan haar toe te vertrouwen omdat zij altijd de hoofdverzorgster van de kinderen is geweest en de kinderen dit volgens haar ook willen. De man is van mening dat het in het belang van de kinderen is om aan hem te worden toevertrouwd.
Hoofdverblijf
De vrouw verzoekt in de bodemprocedure het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen omdat zij altijd de hoofdverzorgster van de kinderen is geweest. De man wenst een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen de helft van de tijd bij hem zijn en de andere helft bij de vrouw. In verband met de toeslagen stelt de man voor dat het ene kind bij hem wordt ingeschreven en het andere kind bij de vrouw.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de vrouw sinds partijen uiteen zijn het zwaartepunt van de zorg gedragen heeft voor kinderen. Het contact tussen de man en de kinderen is op dit moment beperkt en er moet gewerkt worden aan verder herstel van dit contact. In dat licht bezien is het niet realistisch om op dit moment een andere keuze te maken dan de kinderen in de voorlopige voorzieningen procedure aan de vrouw toe te vertrouwen en in de bodemprocedure het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Uitsluitend gebruik echtelijke woning (voorlopige voorziening) en voortgezet gebruik echtelijke woning (bodemprocedure)
Uitsluitend gebruik echtelijke woning
De man en de vrouw hebben beiden verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke (koop)woning.
De vrouw stelt dat er sprake is van een zeer onveilige situatie voor haar en de kinderen. Zij en de man hebben op de zitting van 7 december 2023 afspraken gemaakt om beiden in de woning te kunnen verblijven, maar dit heeft niet gewerkt omdat de man zich niet aan de gemaakte afspraken wilde houden. Zij en de kinderen werden hierdoor voortdurend blootgesteld aan escalaties en enorme spanningen. Op advies van de hulpverlening is zij met de kinderen bij haar ouders in Den Haag ingetrokken. De vrouw en de kinderen verblijven sindsdien van maandag 12.00 uur tot en met donderdagavond in de woning en de man is daar van vrijdag tot en met zondag. Van vrijdag tot en met zondag verblijft de vrouw met de kinderen bij haar ouders in Den Haag. De man zoekt elke week een ander onderkomen van maandag tot en met donderdag. De vrouw vindt het in het belang van de kinderen dat zij in de woning kunnen blijven totdat de woning verkocht wordt. Daarom wenst de vrouw dat de man de woning zal verlaten en niet meer zal betreden. Dit laatste is volgens de vrouw ook noodzakelijk om de woning verkoop klaar te kunnen maken.
De man heeft een andere lezing van wat er is gebeurd. De man stelt dat hij de woning meer nodig heeft dan de vrouw omdat hij anders dan de vrouw niet tijdelijk ergens anders kan verblijven. Een hotel kan hij zich niet veroorloven en hij heeft geen familie of vrienden waarbij hij terecht kan.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is zich ervan bewust dat beide partijen belang hebben bij het gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure, omdat beide partijen niet op korte termijn over zelfstandige andere woonruimte kunnen beschikken. De rechtbank moet beoordelen van wie de belangen zwaarder wegen.
De rechtbank ziet dat de kinderen veel last hebben van de situatie tussen de ouders. Door hun onderlinge conflicten konden de ouders niet langer samen gebruik maken van de woning. Tijdens het kindgesprek met [minderjarige 1] is naar voren gekomen dat zij het lastig vindt om op twee plekken te wonen. In het weekend heeft zij haar werk in een supermarkt in [plaats 2] en zij moet altijd vanuit Den Haag gebracht en gehaald worden. De rechtbank vindt het belangrijk dat er rust komt voor de kinderen en dat zij voorlopig in de voor hen vertrouwde woning kunnen blijven wonen in [plaats 2] , waar zij naar school gaan en hun leven leiden. Op die manier kan [minderjarige 1] ook haar zelfstandigheid weer terug krijgen, wat belangrijk voor haar is. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en het verzoek van de man afwijzen. De rechtbank begrijpt dat deze beslissing van grote invloed is op de man, maar vraagt dit toch van de man in het belang van de kinderen. De rechtbank acht het redelijk om de man een termijn te geven om (tijdelijk) vervangende woonruimte te vinden. De rechtbank zal daarom het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning met ingang van 13 maart 2025 toewijzen aan de vrouw, onder gelijktijdige afwijzing van dit verzoek van de man. Op deze manier heeft de man vier weken de tijd om een tijdelijke alternatieve verblijfplaats te vinden.
Het verzoek om te bepalen dat dit uitsluitend gebruik ‘met inbegrip van de inboedel’ is, zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen. Bij toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan een partij is die partij ook uitsluitend gerechtigd tot de tot die woning behorende inboedelgoederen, voor zover niet bij rechterlijke beschikking tot het dagelijks gebruik aan de andere partij toegewezen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De vrouw heeft verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Dit verzoek ligt in het verlengde van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en hangt met elkaar samen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om het voortgezet gebruik van de woning daarom toewijzen.
Voorlopige zorgregeling (voorlopige voorziening) en zorgregeling (bodemprocedure)
In de voorlopige voorzieningen procedure verzoekt de man zelfstandig, voor het geval de verzoeken van de vrouw worden toegewezen, om vaststelling van een voorlopige zorgregeling waarbij de kinderen bij hem zijn de helft van de tijd, althans zolang hij nog geen vervangende woonruimte heeft, op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 21.00 uur en een dag door de week van na school tot 21.00 uur, althans een regeling die de rechtbank juist acht. In de bodemprocedure verzoekt de man om een co-ouderschapsregeling dan wel een zo uitgebreid mogelijke zorgregeling van om de week van vrijdag tot en met maandag en iedere week een dag door de week met overnachting en ook de helft van de vakanties en feestdagen, althans een regeling die de rechtbank juist acht.
Op de zitting heeft de man toegelicht dat het hem veel verdriet doet dat hij de kinderen nu bijna niet ziet, terwijl hij wel heel graag voor hen wil zorgen. Hij heeft alleen op dinsdagavond contact met [minderjarige 1] als zij gaat schaatsen. [minderjarige 2] heeft hij twee dagen voor de Kerst gezien en daarna niet meer. Volgens de man geeft de vrouw de kinderen niet de ruimte om contact met hem te hebben en manipuleert zij de kinderen. Voorheen zag hij de kinderen op dagelijkse basis en de man vindt het onbegrijpelijk dat dit wordt toegestaan. De man is van mening dat er door de hulpverlening te weinig ingezet wordt op herstel van contact, terwijl contact hebben met beide ouders juist heel belangrijk is voor kinderen. Volgens de man lijkt het alleen maar over veiligheid te gaan, waarbij hij ten onrechte onder een vergrootglas wordt gelegd. Het door hem ingediende verzoek is volgens de man realistisch omdat hij altijd betrokken is geweest bij de zorg voor de kinderen en het doet daarom recht aan de situatie, aldus de man.
De vrouw voert in beide procedures verweer. De vrouw wil niet dat er een zorgregeling wordt vastgelegd. Volgens de vrouw wensen de kinderen beperkt contact met de man. De vrouw licht toe dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden tussen haar en de man in aanwezigheid van de kinderen. Volgens de vrouw heeft de man ongecontroleerde woede uitbarstingen, ontploft bij het minste of geringste en is communicatie met hem niet mogelijk. Zij en de kinderen voelen zich daardoor niet veilig, aldus de vrouw.
Op de zitting heeft de vrouw gesteld dat wat de man verzoekt niet realistisch is, omdat de situatie er niet naar is. Het is duidelijk dat de kinderen niet willen wat de man voor ogen heeft, maar de man walst over hun wensen heen en laat daarbij veel boosheid zien. De vrouw is van mening dat de gecertificeerde instelling de regie moet houden en moet kijken wat de mogelijkheden zijn voor contact tussen de kinderen en de man. Als [minderjarige 1] dinsdag gaat schaatsen is dat een goed contactmoment, aldus de vrouw.
De gecertificeerde instelling heeft op de zitting naar voren gebracht dat er veel in het gezin is gebeurd en dat de kinderen nu vooral behoefte hebben aan duidelijkheid. Dit geldt met name ook voor [minderjarige 1] die heel zelfstandig is en graag dingen zelf wil regelen. Volgens de gecertificeerde instelling is de laatste begeleide ontmoeting tussen de kinderen en de man goed verlopen en hebben beide kinderen die ontmoeting als prettig ervaren.
De Raad heeft hieraan op de zitting toegevoegd dat het contact tussen de kinderen en de man belangrijk is, maar dat hiervoor eerst nog de nodige stappen gezet moeten worden. Het is belangrijk dat de gecertificeerde instelling hierbij een rol gaat spelen en de richting gaat aangeven.
De rechtbank overweegt zowel in de voorlopige voorzieningen procedure als in de bodemprocedure als volgt. Omdat er veel gebeurd is en het ontbreekt aan vertrouwen is het contact tussen de man en de kinderen op dit moment heel beperkt. De man vindt dat heel onterecht, maar de rechtbank stelt vast dat dat wel de feitelijke situatie is. De rechtbank gunt het de kinderen dat zij uitgebreider contact hebben met de man en dat zij positieve ervaringen met de man kunnen opdoen. De man laat nu veel boosheid zien. Dit wordt niet alleen door de vrouw ervaren, maar ook door school, de gecertificeerde instelling en ook door de rechtbank op de zitting. De rechtbank begrijpt dat de situatie heel frustrerend is voor de man, maar de rechtbank ziet ook dat de kinderen last hebben van de spanningen bij de man en dat, om tot herstel van contact te komen, het voor de kinderen nodig is dat de man zijn frustratie opzij kan zetten. Bij het herstel van contact is het daarnaast van belang dat het tempo van de kinderen gevolgd wordt, juist om er voor te zorgen dat de man op de langere termijn weer een grote(re) rol kan gaan spelen in het leven van de kinderen. De jeugdbeschermer kan de ouders daarin begeleiden. Daarbij merkt de rechtbank op dat er verschil lijkt te zijn in de draagkracht van de kinderen. Voor [minderjarige 2] geldt nu dat hij één keer in de maand contact met de man heeft, samen met [minderjarige 1] en onder begeleiding van de jeugdbeschermer. Hij voelt zich daar goed bij en het is nu voldoende voor hem. De rechtbank vindt het van belang om deze minimale frequentie vast te leggen, zodat duidelijk is dat er op structurele en regelmatige basis contact dient te zijn tussen de man en de kinderen. De rechtbank verwacht van de ouders dat zij samen met de jeugdbeschermer gaan kijken in hoeverre uitbreiding (op korte termijn) mogelijk is. Voor [minderjarige 1] geldt dat zij daarnaast ook contact heeft met de man op dinsdagavond bij het schaatsen – de man brengt en haalt haar  en de rechtbank vindt het belangrijk dat dat in elk geval wordt voortgezet. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man samen met [minderjarige 1] naar schaatsen gaat  waarbij de man haar brengt en weer ophaalt  en dat zij aansluitend samen eten. Als het schaatsen/ijshockeyen van [minderjarige 1] naar een andere dag verplaatst wordt zal het contactmoment tussen de man en [minderjarige 1] daarmee ook verplaatsen naar die dag.
Omdat de situatie op de langere termijn door de rechtbank niet te voorzien is, is de beslissing van de rechtbank in de voorlopige voorzieningen procedure ook de beslissing in de bodemprocedure.
Voorlopige kinderalimentatie (voorlopige voorziening) en kinderalimentatie (bodemprocedure)
De hoogte van de kinderalimentatie moet worden afgestemd op de behoefte van de kinderen en op de draagkracht van de ouders. Bij het vaststellen van deze behoefte en draagkracht gebruikt de rechtbank de aanbevelingen van de landelijke expertgroep van rechters die zijn vastgelegd in het Rapport alimentatienormen.
De vrouw verzoekt in de voorlopige voorzieningenprocedure een door de man te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 569,- per maand per kind vast te stellen.
De vrouw verzoekt in de bodemprocedure een door de man te betalen kinderalimentatie van € 492,- per maand per kind vast te stellen. De man voert in beide procedures verweer.
Nu de rechtbank in de bodemprocedure een beslissing neemt over hetzelfde onderwerp als in de voorlopige voorzieningenprocedure voorligt en de kinderalimentatie in zal gaan vanaf het moment van deze beschikking, zal de rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de kinderalimentatie afwijzen bij gebrek aan belang.
Behoefte van de kinderen
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van de kinderen is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun huwelijk worden bepaald.
Partijen zijn het niet eens over het NBI van de vrouw, zodat de rechtbank dat hierna zal berekenen. Hiervoor gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 28.106,- bruto per jaar, zoals volgt uit de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2023. De man heeft dit bruto jaarinkomen niet betwist.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op het moment van het huwelijk op € 2.102,- per maand.
Partijen zijn het ook niet eens over het NBI van de man, zodat de rechtbank dat hierna zal berekenen.
De rechtbank gaat hiervoor uit van de gemiddelde winst uit onderneming van de man over de jaren 2020 (€ 79.025,-), 2021(€ 34.509,-), 2022 (€ 65.699,-) en 2023 (€ 50.010,-), zoals blijkt uit de door de man overgelegde fiscale rapporten aangiften IB over die jaren. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de gemiddelde winst over de jaren 2019, 2020 en 2022 in aanmerking genomen moeten worden omdat 2021 geen representatief jaar was aangezien de man toen veel in de nieuwe woning aan het klussen was en minder heeft gewerkt. Inherent aan een onderneming is dat de resultaten wisselend zijn. De rechtbank gaat daarom uit van de gemiddelde winst over een periode van vier jaren. Daarmee ontstaat een realistisch gemiddeld inkomen. De rechtbank berekent de gemiddelde winst uit onderneming op € 57.356,-
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de man op het moment van het huwelijk op € 3.648,- per maand.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2023 dus € 5.750,- per maand (€ 2.102,-
+€ 3.648,-). Op basis van dit NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 143,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2023 leidt het voorgaande tot een behoefte van € 1.431,- per maand voor de kinderen. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 1.620,- per maand ofwel € 810,- per maand per kind.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht ouders
Draagkracht vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 28.815,- bruto per jaar zoals dat blijkt uit de door de vrouw overgelegde loonstrook over de maand december 2024.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2025 op € 3.050,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [3.050 – (915 + 1.310)] = € 578,- per maand.
Draagkracht man
De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van de man evenals bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van de gemiddelde winst uit onderneming van de man over de jaren 2020 (€ 79.025,-), 2021(€ 34.509,-), 2022 (€ 65.699,-) en 2023 (€ 50.010,-). De rechtbank laat de door de man overgelegde prognose 2024 en 2025 buiten beschouwing, nu voor de rechtbank onduidelijk is welke uitgangspunten aan die prognoses ten grondslag liggen. De rechtbank neemt daarom, evenals bij de bepaling van de behoefte van de kinderen, een winst uit onderneming van € 57.356,- in aanmerking.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2025 op € 3.668,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de man ook hoger is dan € 2.125,- zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [3.668 – (1.100 + 1.310)] = € 881,- per maand.
Tekort aan gezamenlijke draagkracht
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.459,- per maand (€ 578,- + € 881,-). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 161,- per maand.
Zorgkorting
Omdat de man gemiddeld minder dan een dag per week de zorg heeft voor de kinderen, geldt een percentage van 5. De zorgkorting bedraagt dan afgerond € 80,- per maand ((5% van € 1.620,-).
Omdat sprake is van een tekort van € 160,- per maand, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft van het tekort komt in mindering op de zorgkorting van de man. Dit betekent dat de zorgkorting nihil is (€ 80,- -/- € 80,-).
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt dan € 881,- per maand.
Conclusie
Uitgaande van het bovenstaande zal de rechtbank de door de man met ingang van de datum van deze beschikking aan de vrouw ten behoeve van de kinderen te betalen kinderalimentatie bepalen op € 881,- per maand ofwel € 440,50 per maand per kind. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie afwijzen.
Verdeling (bodemprocedure)
Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2009. Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (tekst tot 1 januari 2018) worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Uitgangspunt bij verdeling van de huwelijksgemeenschap is een verdeling tussen partijen bij helfte.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgemeenschap is
24 november 2023, dit is de datum van indiening van het verzoekschrift. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum waarop de verdeling feitelijk wordt uitgevoerd, tenzij partijen anders overeenkomen of op basis van redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken. Dit laatste is niet gesteld of gebleken.
Samenstelling huwelijksgemeenschap
Partijen hebben de volgende bestanddelen genoemd die in de verdeling betrokken dienen te worden:
de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres] met de daarop rustende hypothecaire geldlening;
bankrekeningen;
inboedel;
personenauto Seat Ibiza en personenauto Skoda;
eenmanszaak van de man genaamd ‘ [bedrijf] ’;
schulden:
- schuld aan BNP Paribas;
- belastingschulden.
Ad )1 echtelijke woning
Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning aan een derde moet worden verkocht. Partijen hebben op de zitting afgesproken dat zij hiertoe makelaar-taxateur [naam 4] gezamenlijk opdracht zullen verstrekken. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning en de te volgen procedure. De rechtbank zal gelet op het voorgaande ten aanzien van de echtelijke woning en de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
Ad 2) bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat:
  • zij elkaar over en weer inzage zullen verschaffen in het saldo per de peildatum van de bankrekeningen die ieder op zijn/haar naam heeft;
  • de gezamenlijke bankrekeningen zullen worden opgeheven, waarna het saldo bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
  • de bankrekeningen op naam van de vrouw aan de vrouw worden toegedeeld, onder de verplichting voor de vrouw de helft van het saldo per peildatum aan de man te betalen;
  • de bankrekeningen op naam van de man aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting voor de man de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw te betalen.
Ad 3) inboedel
Zowel de vrouw als de man heeft een inboedellijst overgelegd. De rechtbank begrijpt de lijst van de vrouw zo dat wat zij wil hebben aan inboedelzaken door haar op de lijst is aangegeven en dat de overige spullen naar de man kunnen gaan. De rechtbank constateert dat de lijst van de vrouw grotendeels overeenkomt met de lijst van de man. Het verschil zit hem met name in de spullen die van de kinderen zijn. De rechtbank zal bepalen dat de spullen van de kinderen mee naar de vrouw gaan, omdat de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd en hun hoofdverblijf bij haar zullen hebben.
Daarnaast is tussen partijen in geschil de verdeling van de mountainbikes, de printers, de matrassen van het tweepersoonsbed en de vier elektrische kacheltjes.
Met betrekking tot de mountainbikes overweegt de rechtbank dat de mountainbikes kennelijk tijdens het huwelijk zijn aangekocht. Dit betekent dat de mountainbikes tot de huwelijksgemeenschap zijn gaan behoren. Dat de mountainbikes betaald zijn van de bedrijfsrekening van de man maakt dat niet anders. Niet in geschil is dat de mountainbikes bestemd zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank zal daarom zoals hiervoor overwogen bepalen dat deze met de kinderen mee naar de vrouw gaan.
De rechtbank overweegt dat er kennelijk twee printers zijn. De rechtbank zal op dit punt het voorstel van de man volgen en bepalen dat aan de man de ene printer toegedeeld zal worden en aan de vrouw de andere printer.
Ten aanzien van de matrassen zal de rechtbank ook het voorstel van de man volgen en bepalen dat aan de man het door hem gebruikte matras zal worden toegedeeld en aan de vrouw het door haar gebruikte matras.
Ten slotte zal de rechtbank overeenkomstig het voorstel van de man bepalen dat aan de man twee elektrische kacheltjes worden toegedeeld en aan de vrouw twee elektrische kacheltjes.
Ad 4) auto’s
Partijen zijn het erover eens dat de personenauto Seat Ibiza aan de vrouw wordt toegedeeld en de personenauto Skoda aan de man, zonder nadere verrekening over en weer.
Ad 5) eenmanszaak
Partijen zijn het erover eens dat de activa van de eenmanszaak [bedrijf] zonder verrekening van de waarde aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting voor de man de passiva van de eenmanszaak als eigen schulden te dragen en geheel voor zijn rekening te nemen.
Ad 6) schulden
De vrouw heeft gesteld dat zij niet bekend is met schulden. Indien de man schulden is aangegaan, is de man daar volgens de vrouw draagplichtig voor en dient hij deze als eigen schulden te voldoen.
De man heeft gesteld dat partijen op 23 december 2022 een lening hebben afgesloten bij BNP Paribas ten bedrage van € 30.000,- en dat partijen hiervoor samen draagplichtig zijn. Ter onderbouwing van het bestaan van de schuld verwijst de man naar bijlage 8 bij zijn brief van 6 januari 2025. Hieruit volgt dat het openstaande saldo op 31 december 2023 het openstaande saldo € 27.949,- bedroeg. Verder heeft de man gesteld dat er ook belastingschulden zijn.
De rechtbank stelt voorop dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De man en de vrouw hebben uiteenlopende opvattingen over het bestaan van de door de man gestelde schulden. Voorop staat dat de beoordeling van de vraag of een derde een vordering heeft op de gemeenschap niet past in deze procedure die (mede) strekt tot verdeling in het kader van de echtscheiding. Het is aan de beweerde schuldeiser om (één van) de echtgenoten tot betaling aan te spreken, waarna het aan de aangesproken partij(en) is om de vordering te erkennen of betwisten en daarover zo nodig te procederen. Voor wat betreft de bijdrageplicht in hun onderlinge verhouding gelden de wettelijke uitgangspunten van artikel 1:100 en artikel 6:10 en volgende BW.
Vordering vrouw tot terugbetaling spaargeld aan de kinderen
De vrouw vordert, kort samengevat, de man te veroordelen tot terugbetaling aan de kinderen van geldbedragen die hij heeft opgenomen van hun spaarrekeningen. De man voert verweer.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechter kan bij de echtscheiding nevenvoorzieningen treffen. Die bevoegdheid bestaat uitsluitend voor wat betreft de in artikel 827 Rv lid 1 onder a tot en met g opgesomde onderwerpen. Het verzoek van de vrouw ziet op terugbetaling van gelden aan de kinderen. Een dergelijk verzoek valt niet onder de onder a t/m f genoemde onderwerpen. Op grond van onderdeel g kan ook een andere voorziening worden getroffen mits deze voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
Het gaat daarbij evenwel om voorzieningen tussen de echtgenoten zelf. Alleen zij zijn immers partij bij de echtscheidingsprocedure.
De terugbetaling waarom de vrouw vraagt ziet op geld dat aan de kinderen van partijen toebehoort. De vrouw vraagt ook om terugbetaling aan de kinderen. De gevraagde voorziening ziet dus op een rechtsverhouding tussen de man en de kinderen.
Bij de voorziening die de vrouw vraagt treedt zij dan ook niet op voor zichzelf, maar in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen. Dat betekent dat niet de wettelijk vertegenwoordiger zelf partij is bij dat verzoek, maar de kinderen.
Omdat het verzoek niet ziet op een rechtsverhouding tussen de ouders, maar op een rechtsverhouding tussen de man en de kinderen kan de gevraagde voorziening niet als nevenvoorziening in de procedure over de echtscheiding van de ouders worden gegeven. De rechter zal het daarop gerichte verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Het voorgaande neemt niet weg dat het geld dat op de rekening van de kinderen stond van de kinderen is. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de man ervoor zorg zal dragen dat het geld dat aan de kinderen toebehoort wordt teruggestort op de rekening van de kinderen. Voor zover de vrouw mede draagplichtig is voor de schulden die met het geld van de kinderen zijn betaald, heeft de man een regresrecht op de vrouw en zal dus nog een afrekening dienen plaatsvinden. Zo nodig kan een vordering tot terugbetaling van het geld van de kinderen via de benoeming van een bijzonder curator bij de kantonrechter worden ingediend.
Vordering vrouw wegens opname door de man van gezamenlijke Spaardoel Toprekening bij de ING Bank
De vrouw stelt dat de man op 27 maart 2024 zonder haar toestemming een bedrag van € 2.450,- opgenomen heeft van de gezamenlijke ING spaarrekening en dat haar de helft hiervan toekomt, te weten een bedrag van € 1.225,-. De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan haar. De man voert verweer.
De rechtbank overweegt allereerst dat slechts sprake kan zijn van een verrekenvordering voor zover de opname heeft plaatsgehad ná de peildatum. De vrouw heeft gesteld dat de opname van € 2.450,- van de gezamenlijke spaarrekening op 27 maart 2024 is gedaan, dus na de peildatum. De man heeft dit niet betwist. Nu de gezamenlijke (spaar)rekeningen zullen worden opgeheven, komt aan de vrouw toe een bedrag van € 1.225,- uit het alsdan aanwezige saldo. Mocht dit saldo per datum opheffing ontoereikend zijn, dan dient de man dit bedrag aan de vrouw te voldoen. De rechtbank zal aldus beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorzieningenprocedure:
*
bepaalt dat de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
*
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om contact te hebben:
  • met beide kinderen één keer per maand onder begeleiding van de jeugdbeschermer en dat deze regeling onder regie van de jeugdbeschermer kan worden uitgebreid;
  • met [minderjarige 1] iedere dinsdag (of andere dag als de dag van de schaatsles/ijshockeyles wijzigt) als zij gaat schaatsen, waarbij de man haar zal brengen en ophalen, waarna zij samen zullen eten;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van 13 maart 2025 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres] , en beveelt mitsdien dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de bodemprocedure:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdag] 2009 te [plaats 1] ;
*
bepaalt dat de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de man gerechtigd is om contact te hebben:
  • met beide kinderen één keer per maand onder begeleiding van de jeugdbeschermer en dat deze regeling onder regie van de jeugdbeschermer kan worden uitgebreid;
  • met [minderjarige 1] iedere dinsdag (of andere dag als de dag van de schaatsles/ijshockeyles wijzigt) als zij gaat schaatsen, waarbij de man haar zal brengen en ophalen, waarna zij samen eten;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 440,50 per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de vrouw deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
met betrekking tot de woning, gelegen te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening(en):
1. de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week na heden een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan makelaar-taxateur [naam 4] tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) de levering van de woning zal niet eerder geschieden dan zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, tenzij de vrouw instemt met een eerdere levering;
d) indien een partij niet overgaat tot het mede ondertekenen van de koopovereenkomst binnen 14 dagen nadat zijn/haar medewerking/instemming wordt verlangd, zal deze beschikking op voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treden van de instemmende verklaring/handtekening van deze partij;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning, met bepaling dat als een partij daartoe op de door de notaris vastgestelde datum niet overgaat, deze beschikking op voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de instemmende verklaring/handtekening van deze partij;
aan de man worden toegedeeld:
1.1
de goederen zoals op de door partijen overgelegde inboedellijsten, voor zover hierna niet anders omschreven, zonder nadere verrekening;
1.2
één van de twee printers, twee van de vier elektrische kacheltjes en het door de man gebruikte matras van het tweepersoonsbed, zonder nadere verrekening;
1.3
de personenauto van het merk Skoda, zonder nadere verrekening;
1.4
de bankrekeningen op naam van de man, onder de verplichting de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw te betalen;
1.5
de activa van de eenmanszaak genaamd “ [bedrijf] ” onder verplichting voor de man om de passiva van de eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen, zonder nadere verrekening;
aan de vrouw worden toegedeeld:
2.1
de goederen zoals op de door partijen overgelegde inboedellijsten, voor zover hiervoor of hierna niet anders omschreven, zonder nadere verrekening;
2.2
de spullen van de kinderen, de mountainbikes, één van de twee printers, twee van de vier elektrische kacheltjes en het door de vrouw gebruikte matras van het tweepersoonsbed, zonder nadere verrekening;
2.2
de personenauto van het merk Seat Ibiza, zonder nadere verrekening;
2.3
de bankrekeningen op naam van de vrouw, onder de verplichting de helft van het saldo per peildatum aan de man te betalen;
de gezamenlijke bankrekeningen van partijen zullen worden opgeheven, waarbij het saldo bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, met dien verstande dat de vrouw eerst een bedrag van € 1.225,- toekomt uit het dan aanwezige saldo en voor zover dit saldo ontoereikend is, moet de man dit bedrag aan de vrouw betalen;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
verklaart deze beschikking, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding tussen de man en de vrouw, tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.E. Moerkerk-van Kersbergen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 13 februari 2025.