ECLI:NL:RBDHA:2025:22557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
NL25.52168 NL2552176 NL25.52170 NL25.52174 NL25.53526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoepen wegens termijnoverschrijding in Dublinprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, worden de beroepen van vijf eisers tegen de beschikkingen van de Minister van Asiel en Migratie behandeld. De minister heeft de aanvragen van de eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 11 november 2025 de beroepen behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft vragen gesteld aan de minister en het onderzoek geschorst. Op 26 november 2025 is het onderzoek gesloten en heeft de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat deze te laat zijn ingediend. De eisers hadden uiterlijk op 1 juli 2025 beroep moeten instellen, maar dit is pas op 24 oktober 2025 gebeurd. De rechtbank stelt vast dat de minister de beschikkingen op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, en dat de termijn voor het instellen van beroep is gaan lopen vanaf de datum van de beschikking. De eisers hebben aangevoerd dat er verschoonbare redenen zijn voor de termijnoverschrijding, maar de rechtbank oordeelt dat deze redenen niet aannemelijk zijn gemaakt. De eisers hebben niet tijdig hun nieuwe woon- of verblijfplaats doorgegeven aan de IND, waardoor de minister niet in staat was de beschikkingen persoonlijk of via hun gemachtigde uit te reiken. De rechtbank concludeert dat de beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard en dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.52168, NL25.52176, NL25.52170, NL25.52174 en NL25.53526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] ,
[eiseres] ,
[eiser 2] ,
[eiser 3] en
[eiser 4] ,V nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer] ,
Mede namens minderjarig kind [minderjarige] ,V-nummer: [V-nummer] , eisers, (gemachtigde: mr. D. van Elp)
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J.A.A. Willems).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de beschikkingen om de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvragen met de beschikkingen van 25 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eisers, M. Dahiya als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.4.
De rechtbank heeft tijdens de zitting van 11 november 2025 nadere vragen aan de minister gesteld en het onderzoek op de zitting geschorst.
1.5.
De minister heeft op 14 november 2025 op de nadere vragen gereageerd en eisers hebben hier vervolgens op 19 november 2025 op gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft op 26 november 2025 het onderzoek gesloten en aangegeven (zonder omgaand tegenbericht) zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk verzoeken om terugname gedaan. Frankrijk heeft deze verzoeken aanvaard.
Zijn de beroepen tijdig ingediend?
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een beroep moet worden ingediend binnen één week nadat de beschikking bekend is gemaakt. Dit staat ook in artikel 69, tweede lid en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Uitgaande van de datum van 25 juni 2025 zou dit betekenen dat eisers uiterlijk 1 juli 2025 beroep hadden moeten instellen. De beroepen zijn echter pas ingediend op 24 oktober 2025.
4. Om te kunnen beoordelen of dit daadwerkelijk te laat is, is van belang te beoordelen of de beschikkingen op juiste wijze bekend zijn gemaakt en de termijn voor het instellen van de beroepen daarmee is gaan lopen.
5. Voor de vraag en daarmee. Dit is te laat. Dat betekent dat de beroepen in beginsel niet-ontvankelijk zijn. Dit kan anders zijn indien sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is
Bekendmaking van de beschikkingen
6. Uit paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) onder “De Dublin beschikking” volgt dat paragraaf C1/2.13 van de Vc onder “Wijze van bekendmaken” en “De beschikking in de verlengde asielprocedure” van overeenkomstige toepassing is op de Dublinbeschikking.
7. In paragraaf C1/2.13 van de Vc onder “Wijze van bekendmaken” en “De beschikking in de verlengde asielprocedure” staat dat de minister de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling stuurt. Als er bij de minister geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de minister de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling. Als de minister er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de minister in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
8. De rechtbank stelt vast dat de minister niet gehouden was de beschikkingen ter inzage te leggen in het asielzoekerscentrum (AZC). Eisers zitten namelijk in de Dublinprocedure. Dit was anders geweest als het om de algemene asielprocedure ging, waarbij de minister wel een melding van terinzagelegging moet ophangen op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum.
9. De rechtbank overweegt dat eisers op 31 maart 2025 asiel hebben aangevraagd. Met het ondertekenen van de asielaanvragen, hebben eisers ook getekend voor het feit dat zij bekend zijn met de verplichting om (wijzigingen in) hun woon- of verblijfplaats en adres zo spoedig mogelijk aan de IND door te geven, en voor het feit dat zij bekend zijn met de verplichting om bij vertrek naar het buitenland dit voor het vertrek door te geven aan de IND, zo mogelijk onder opgave van het nieuwe adres. Eisers zijn in april 2025, voordat hun aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, van het AZC met onbekende bestemming (MOB) vertrokken. Uit het dossier blijkt niet dat eisers hun vertrek en nieuwe woon- of verblijfplaats aan het AZC of de IND hebben doorgegeven.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier afdoende volgt dat de minister de beschikkingen gezien dit vertrek van eisers uit het AZC op juiste wijze kenbaar heeft gemaakt. Eisers hadden geen gemachtigde, dus gelet op het gestelde in overweging 7 was de minister gehouden om de beschikkingen aangetekend naar het laatst bekende adres van eisers te sturen. Het laatst bekende adres van eisers was het AZC in [plaats] . Daarbij merkt de rechtbank op dat [eiser 1] ter zitting heeft verklaard dat hij en zijn gezin in april 2025 van het AZC zijn vertrokken zonder hun nieuwe woon- of verblijfplaats door te geven. Uit het dossier volgt dat de minister de beschikkingen tweemaal aangetekend heeft verzonden naar het laatst bekende adres van eisers. Uit dossierstukken 102 en 103 volgt dat deze brieven beide retour zijn gekomen omdat deze geweigerd zijn. De minister heeft geen rapport van bevindingen overgelegd, maar uit bovenstaande is voldoende duidelijk dat de minister de vereiste handelingen heeft verricht om de beschikkingen aan eisers kenbaar te maken. De rechtbank hecht daarbij ook waarde aan het feit dat [eiser 1] ter zitting uitdrukkelijk heeft onderkend dat hij en zijn gezin in april 2025 van het AZC zijn vertrokken
zonderhun nieuwe woon- of verblijfplaats door te geven.

Termijnoverschrijding

11. Gezien het voorgaande zijn de beschikkingen op de juiste wijze bekend gemaakt en gaat de rechtbank ervan uit dat de termijn voor het instellen van beroep vanaf 25 juni 2025 is gaan lopen. Dit betekent dat eisers uiterlijk 1 juli 2025 beroep hadden moeten instellen. De beroepen zijn pas ingediend op 24 oktober 2025. Dit is te laat.
12. Dit betekent dat de beroepen in beginsel niet-ontvankelijk zijn. Dit kan anders zijn indien sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is
Verschoonbaar?
13. Eisers voeren in dat kader aan dat er verschoonbare redenen zijn waarom zij niet tijdig beroep hebben ingesteld. Eisers stellen in hun beroepsgronden dat zij in april 2025 het AZC hebben verlaten om bij een kennis te verblijven. [eiser 1] was ernstig ziek en is daarom per helikopter naar een ziekenhuis in Frankrijk is gebracht. In de aanvullende beroepsgronden stellen eisers dat zij voor medische behandeling van [eiser 1] per helikopter niet naar Frankrijk, maar naar een ziekenhuis in Nederland zijn gegaan. Ter zitting stellen eisers dat [eiser 1] vanwege zijn medische aandoening speciaal voedsel nodig heeft. Zij konden niet zelf hun eten bereiden op het AZC en zijn om die reden weggegaan naar een kennis, zonder hun nieuwe verblijfsgegevens door te geven. Verder verklaart [eiser 1] ter zitting dat zij later vanaf de kennis naar het grensgebied van Frankrijk en België zijn vertrokken. Ter onderbouwing van de medische situatie van [eiser 1] overleggen eisers een brief van een Franse arts.
14. Eisers hebben verder aangevoerd dat zij op 2 oktober 2025 weer zijn teruggekeerd in Nederland en dat zij zich toen gemeld bij het COA. Eisers zijn daarop meteen op zoek gegaan naar een advocaat die hen kon bijstaan in de asielprocedure, omdat zij die nog niet hadden. Toen eisers zich bij hun huidige gemachtigde meldden en de gemachtigde erachter kwam dat op de asielaanvragen van eisers op 25 juni 2025 beschikkingen waren geslagen, heeft hij direct beroep tegen deze beschikkingen ingesteld. Gelet op het vorenstaande stellen eisers dat zij niet eerder dan 24 oktober 2025 kennis hebben kunnen nemen van de beschikkingen, waardoor de termijnoverschrijding niet aan hen kan worden toegerekend.
15. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Eisers hebben met hun niet consistente stellingen niet aannemelijk gemaakt dat het niet tijding indienen van de beroepen niet aan hen kan worden toegerekend. Eisers zijn in april 2025 met onbekende bestemming (MOB) vertrokken van het AZC en hebben niet gemeld waar zij zouden verblijven. Dit is door [eiser 1] ter zitting ook uitdrukkelijk bevestigd. De minister kon de beschikkingen van eisers niet persoonlijk of via hun gemachtigde uitreiken. Het is dan ook niet aan de minister aan te rekenen dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld of dat de verantwoordelijkheid voor de termijnoverschrijding bij de minister ligt. Verder blijken uit het medische stuk van [eiser 1] , de brief van de Franse arts, geen acute gezondheidsproblemen. Daarin ligt dus geen reden waarom het eisers niet aangerekend zou kunnen worden dat zij zijn weggegaan zonder contactgegevens achter te laten. Dit nog los van de vraag waarom een van de andere eisers in een dergelijk geval niet voor het achterlaten van contactgegevens zou hebben kunnen zorgdragen. Van andere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding aan de minister of aan andere buiten eisers gelegen oorzaken kan worden toegeschreven, is niet gebleken.

Conclusie

16. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat er geen verschoonbare redenen zijn voor het niet tijdig instellen van de beroepen. Dit komt voor risico van eisers. De beroepen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.
17. De beroepen zullen gelet op het voorgaande niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over de beroepen doen.
18. Eisers krijgen geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 november 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.