ECLI:NL:RBDHA:2025:22589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
NL25.43997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een enkelvoudige kamer over de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was oorspronkelijk op 3 maart 2025 opgelegd en op 25 augustus 2025 verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het vooronderzoek op 18 september 2025 is gesloten.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en de voortgang van de uitzetting naar Gambia. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Gambia bestaat, ondanks de problemen met het Gambiaanse vingerafdrukkensysteem. Eiser had ook geweigerd om mee te werken aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting.

Daarnaast heeft de rechtbank de voortvarendheid van de minister beoordeeld. Eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde, maar de rechtbank concludeerde dat de minister voldoende stappen had ondernomen, waaronder het voeren van vertrekgesprekken. De rechtbank heeft ook de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de minister zwaarder wegen dan die van eiser, vooral gezien zijn weigerachtige houding.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43997

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel
59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Bij besluit van 25 augustus 2025 heeft verweerder deze maatregel van bewaring met ten
hoogste twaalf maanden verlengd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is op 18 september 2025 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al meermalen eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 september 2025 (in de zaak NL25.40583), op het beroep tegen het verlengingsbesluit van 25 augustus 2025, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 5 september 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 september 2025. De in deze uitspraak te toetsen periode loopt dus van 5 september 2025 tot 18 september 2025.
Zicht op uitzetting
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Gambia ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat verweerder zelf weinig vertrouwen lijkt te hebben in de afgifte van een laissez-passer (lp) aangezien hij niet langer rappelleert bij de Gambiaanse autoriteiten. Daarnaast voert eiser aan dat de uitzetting van Gambiaanse vreemdelingen naar Gambia is komen vast te lopen. Er is sprake van een structureel technisch probleem met het Gambiaanse vingerafdrukkensystemen, dat essentieel is voor het verkrijgen van een lp, en onduidelijk is wanneer dit systeem weer operationeel zal zijn.
3.1.
In de uitspraak van 10 september 2025 (in de zaak NL25.40583), overwegingen 4.1-4.3, heeft de rechtbank geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia in het geval van eiser niet ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia in de in deze uitspraak te toetsen periode, die ongeveer twee weken bedraagt, is komen te ontbreken. In dit verband acht de rechtbank van zwaarwegend belang dat er in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Gambia bestaat (zie overweging 4.1. van de uitspraak van 10 september 2025), maar dat eiser tot op heden en dus ook in de toetsen periode elke medewerking aan zijn uitzetting en het lp-traject heeft geweigerd. De rechtbank wijst hierbij op het verslag van het vertrekgesprek van 11 september 2025, waarin staat dat eiser heeft gezegd dat hij geen inspanningen heeft verricht om aan documenten te komen en dat hij nooit zal meewerken aan een presentatie in persoon bij de Gambiaanse autoriteiten. Zoals in de uitspraak van 10 september 2025 al is overwogen kan niet op voorhand worden aangenomen dat een presentatie in persoon volstrekt zinloos is, waarbij de rechtbank er onder meer op heeft gewezen dat uit inlichtingen van verweerder is gebleken dat het dactyloscopisch systeem van de Gambiaanse autoriteiten weer deels opereert. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject, als hij wel voldoende zou meewerken, op niets zal uitlopen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
4. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Verweerder heeft niet meer gerappelleerd bij de Gambiaanse autoriteiten. Verweerder voert wel vertrekgesprekken met eiser, maar deze gesprekken vormen geen echte uitzettingshandelingen, omdat daarin slechts aan eiser wordt gevraagd wat hij zelf heeft ondernomen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de te toetsen periode inderdaad niet heeft gerappelleerd bij de Gambiaanse autoriteiten in verband met de lopende lp-aanvraag. Wel heeft verweerder in de toetsen periode, namelijk op 11 september 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarin heeft de regievoerder eiser er wederom op gewezen dat van hem wordt verwacht dat hij meewerkt, onder meer aan een presentatie in persoon. Anders dan eiser stelt, kan dit vertrekgesprek wel degelijk worden aangemerkt als een daadwerkelijke uitzettingshandeling. Door op 11 september 2025 – ongeveer 2,5 week na het vorige vertrekgesprek (op 25 augustus 2025) – een vetrekgesprek met eiser te voeren heeft verweerder, in aanmerking genomen dat hij mede afhankelijk is van de medewerking van eiser, in de toetsen periode voldoende voortvarend aan eisers uitzetting gewerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
5. Eiser betoogt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Het evenredigheidsbeginsel vereist namelijk dat verweerder, naarmate de detentie langer duurt, gehouden is een afweging te maken waarbij het recht op vrijheid van eiser steeds zwaarder meeweegt.
5.1.
In de uitspraak van 10 september 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich in het verlengingsbesluit deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verzwaarde belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat eiser met zijn weigerachtige houding voor een deel zelf heeft bijgedragen aan de duur van zijn bewaring, dat er een onverminderd risico op onttrekking bestaat, dat verweerder nog onverminderd belang heeft bij uitzetting van eiser, dat er in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Gambia bestaat en dat eiser geen (bijzondere) individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die maken dat zijn bewaring geenszins langer kan voortduren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er zich in de te toetsen periode gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de belangen thans anders moeten worden gewogen. Verweerder heeft zich dan ook (in de voortgangsrapportage) deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt gesteld dat de verzwaarde belangenafweging in dit stadium niet in het voordeel van eiser uitvalt. De beroepsgrond slaagt niet.
Beperking van toegang tot het internet
6. Eiser voert aan dat hij in het detentiecentrum Rotterdam (nog steeds) niet beschikt over vrije toegang tot het internet.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser deze beroepsgrond ook al had aangevoerd in zijn beroep tegen het verlengingsbesluit. In de uitspraak van 10 september 2025, overweging 6.1, heeft de rechtbank geoordeeld dat die beroepsgrond geen doel treft. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nu anders te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom beroepsgronden
7. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest. Daarnaast dient de rechtbank, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 4 september 2025 (ECLI:EU:C:2025:647), ambtshalve te toetsen of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a en b, van de Terugkeerrichtlijn zich verzetten tegen verwijdering. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, ambtshalve toetsend op basis van de informatie in het dossier, niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.