ECLI:NL:RBDHA:2025:22591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
NL25.43908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een enkelvoudige kamer over de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is opgelegd op 16 juni 2025 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het vooronderzoek op 18 september 2025 is gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat zij de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 12 augustus 2025 rechtmatig was. De toetsing betreft dus de periode van 12 augustus 2025 tot 18 september 2025. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in de toetsperiode voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest.

De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en ook op basis van de informatie in het dossier geen redenen gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is op 18 september 2025 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al meermalen eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 augustus 2025 (in de zaak NL25.37143) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 12 augustus 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 augustus 2025. De in deze uitspraak te toetsen periode loopt dus van 12 augustus 2025 tot 18 september 2025.
Voortvarend handelen
3. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat het aannemelijk is dat verweerder in het bezit is van een oud familieboekje van hem en twee verlopen paspoorten, maar dat niet is gebleken dat verweerder deze documenten heeft meegestuurd bij de lp-aanvraag. Daarnaast heeft verweerder op 16 juli 2025 op dossierniveau een rappel gestuurd naar de Marokkaanse autoriteiten, maar hierop geen reactie ontvangen. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij een nieuw rappel op dossierniveau aan de Marokkaanse autoriteiten zou sturen.
3.1.
Uit de voortgangsrapportage komt naar voren dat verweerder in de te toetsen periode op 12 augustus 2025 en 11 september 2025 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd en op 15 augustus 2025 en 4 september 2025 schriftelijk bij de Marokkaanse autoriteiten heeft gerappelleerd in verband met de lopende lp-aanvraag. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de te toetsen periode voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting naar Marokko. Gelet hierop en nu eiser zelf weinig medewerking verleent aan het lp-traject, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder in de toetsen periode op dossierniveau had moeten rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten. Wat eiser heeft aangevoerd over de documenten (oud familieboekje en verlopen paspoorten) bij de lp-aanvraag, kan hem niet baten. Er mag in het algemeen van worden uitgegaan dat verweerder alle relevante documenten waarover hij beschikt, zendt naar de buitenlandse autoriteiten. Indien eiser erover twijfelt dat dit in zijn geval is gebeurd, ligt het in het licht van de meewerkplicht op zijn weg om dit met verweerder te bespreken en om die relevante documenten aan verweerder te verstrekken.
3.2.
De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, slaagt gezien het voorgaande niet.
Slotsom beroepsgrond
4. Uit het voorgaande volgt dat de enige beroepsgrond van eiser niet leidt tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest. Daarnaast dient de rechtbank, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 4 september 2025 (ECLI:EU:C:2025:647), ambtshalve te toetsen of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a en b, van de Terugkeerrichtlijn zich verzetten tegen verwijdering. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, ambtshalve toetsend op basis van de informatie in het dossier, niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.