ECLI:NL:RBDHA:2025:22592
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die in beroep is gegaan tegen de voortduren van deze maatregel. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 22 mei 2025, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 8 september 2025 de rechtbank op de hoogte heeft gesteld van het voortduren van de maatregel, wat gelijkgesteld wordt met een door de eiser ingesteld beroep. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het vooronderzoek is op 15 september 2025 gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat zij eerder de rechtmatigheid van de maatregel heeft getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 25 juni 2025 rechtmatig was. De toetsing in deze procedure was beperkt tot de periode na deze datum, aangezien de eiser geen beroepsgronden had aangevoerd tegen de voortduring van de maatregel. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel getoetst, zoals voorgeschreven door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig is geweest in de toetsingsperiode.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 96, derde lid, van de Vw.