In deze zaak heeft eiser op 9 januari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend met het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 9 november 2023 afgewezen. Eiser heeft op 6 december 2023 bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing. Vervolgens heeft eiser op 7 augustus 2024 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Op 16 oktober 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk is op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 453,50, die de minister moet vergoeden.