ECLI:NL:RBDHA:2025:22662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
09/220217-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overtreding van de Opiumwet met betrekking tot methamfetamine

Op 3 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het overtreden van de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1989 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 925,31 gram methamfetamine (crystal meth) en het aanwezig hebben van 622,01 gram van hetzelfde middel. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 20 oktober 2025, waar de officier van justitie, mr. N.C. Neelis, de vordering tot bewezenverklaring van de feiten heeft gedaan. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. K.C. van de Wijngaart, heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden van het eerste feit, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het tweede feit.

De rechtbank heeft de bewijsbeslissingen uitvoerig besproken en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wat ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de internationale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/220217-25
Datum uitspraak: 3 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ( [land 1] ),
op dit moment gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 april 2025 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 925,31 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine (crystal meth), zijnde methamfatemine (crystal meth) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2025 te Rotterdam, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten 622,01 gram methamfetamine (crystal meth) aanwezig heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met nummers LXFBC25011-33 en LXFBC25011-63, van de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, Team Afhandelingen Opsporing Infra (LX), doorgenummerd pagina 1 t/m 156.
Voor de bewezenverklaring van
feit 1gebruikt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting, voor zover inhoudende:
Ik heb op 1 april 2025 het pakket waarin crystal meth is aangetroffen ingeleverd bij het pakketpunt in Rotterdam.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het ‘Formulier met betrekking tot aantreffen Verdovende middelen lijst I’ d.d. 5 april 2025 van de Douane Schiphol Cargo, voor zover inhoudende (blz. 15):
Dag, datum: zaterdag 05-04-2025
Tijd: 21:30
Soort zending: Postpakket (uitvoer)
Nummer zending: [nummer]
Inhoud: Kledingstukken, badjas, sjaal, teddybeer, sjaal
Verzender: [naam 1]
Plaats: [plaats]
Ontvanger: [naam 2]
Land: [land 2]
Soort verdovend middel: vermoedelijk Chrystal Meth
Verbergmethode: verwassen in kleding, teddybeer en sjaal.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2024 op blz. 23 t/m 27, voor zover inhoudende:
Op vrijdag 4 april 2025 is door de Douane een postpakket gecontroleerd met het pakketnummer [nummer] .
Door middel van een vordering van identificerende gegevens bij PostNL met registratienummer LXFBC24002-986 heeft het Harp informatie ontvangen over de inlevertijd en -locatie. Hieruit is gebleken dat de bovengenoemde postpakketten zijn ingeleverd op dinsdag 01 april 2025, om 15:02:18 uur.
Op maandag 14 april 2025 heb ik, [naam 3] , de camerabeelden bekeken. Uit onderzoek bleek dat de camera vierendertig minuten achterloopt op de actuele tijd.
Op de tijdstempel van 14:20:50 zag ik dat de man de doos naar de winkel bracht. Ik zag hem daarbij de doos vastpakken/dragen met zijn polsen.
Ik zag dat de winkelmedewerker een formulier invulde en zag dat de winkelmedewerker tot de tijdstempel 14:28:52 uur hiermee bezig was. De daadwerkelijke tijd is 34 minuten later, namelijk 14:55:33 uur tot 15:02:52 uur en komt overeen met de aangeleverde inlevertijd gegeven door PostNL. Dit betreft 15:02:18 uur.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten het Douanelaboratoriumrapport d.d. 22 juli 2025 met kenmerk P025.5.0024, voor zover inhoudende (blz. 36):
Op 26-05-2025 ontving ik, ondergetekende, [naam 4] , MSc, wetenschappelijk medewerker bij het Douane Laboratorium te Amsterdam van het HARP-team van de Politie Eenheid Landelijke Expertise en Operaties te Driebergen, een kartonnen doos met daarin een badjas en AASR3003NL) twee T-shirts, een teddybeer, een sjaal en een trui. De twee T-shirts, de teddybeer, de sjaal en de trui zijn afzonderlijk onderzocht.
CONCLUSIE:
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat methamfetamine.
Deze substantie is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 20252 op blz. 97 en 98, voor zover inhoudende:
Op verzoek van mr. officier van justitie N.C. Neelis is een onderzoek ingesteld naar het gewicht van de Feijenoord kleding (2 shirts en 1 trui), Feyenoord sjaal en teddybeer met Feyenoord logo, welke zijn aangetroffen tijdens een controle van de Douane van een postpakket met verzendlabel [nummer] .
Hieronder is een uitwerking van het gewicht van de spullen met verdovende middelen ingewassen en de spullen die schoon zijn.
Gewicht met vedomi Gewicht zonder vedomi
T-shirt 367,55 gram 143,8 gram
T-shirt 365,81 gram 143,8 gram
Trui 469,70 gram 334,7 gram
Feyenoord sjaal + teddybeer 734,75 gram 390,2 gram
Totaal gewicht 1937,81 gram 1012,5 gram
Totaal aan vedomi in de goederen = 1937,81 – 1012,50 = 925,31 gram.
De rechtbank zal voor het onder 2 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Voor de bewezenverklaring van
feit 2gebruikt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2025 op blz. 44 en 45;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2025 op blz. 47 en 48;
Een schriftelijk bescheid, te weten het Douanelaboratoriumrapport d.d. 3 september 2025 met kenmerk P025.5.0033 (blz. 103 t/m 105).
3.4.
Bewijsoverwegingen feit 1
De raadsvrouw heeft betoogd dat het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst geloofwaardig is en dat de verdachte dientengevolge moet worden vrijgesproken van feit 1. Het alternatieve scenario van de verdachte bestaat daaruit, dat zijn onderhuurder hem vroeg een pakketje te verzenden en dat hij er niet bij stil heeft gestaan dat het pakketje een illegale inhoud kon hebben.
De rechtbank ziet geen begin van aannemelijkheid voor dit alternatieve scenario van de verdachte en schuift het als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft, op een (bij)naam en een vage omschrijving van de vermeende onderhuurder na, geen duidelijke of concrete aanknopingspunten gegeven voor het bestaan van deze persoon. Het dossier bevat daarnaast geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan de verdachte verantwoordelijk moet worden gehouden voor de inhoud van het pakket.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 1 april 2025 te Rotterdam opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 925,31 gram methamfetamine (crystal meth), zijnde
methamfetamine(crystal meth) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 29 juli 2025 te Rotterdam opzettelijk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten 622,01 gram methamfetamine (crystal meth), aanwezig heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bezit en (verlengde) uitvoer van methamfetamine (crystal meth) naar het buitenland. De verdachte heeft deze harddrugs ingewassen in kleding en een teddybeer en vervolgens via pakketpost richting [land 2] verstuurd, waarop dit pakket een paar dagen later in een postsorteercentrum is onderschept door de douane. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden. Het gebruik van harddrugs is daarnaast verslavend en bovendien schadelijk voor de volksgezondheid. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van zware en ondermijnende criminaliteit. De verdachte heeft zich kennelijk om al deze omstandigheden niet bekommerd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn strafblad van 10 september 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor strafbare feiten. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin staat voor de uitvoer van vijfhonderd tot duizend gram harddrugs een uitgangspunt van zes tot acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeld. De rechtbank merkt op dat de verdachte een hoeveelheid van 925,31 gram harddrugs heeft uitgevoerd en zich derhalve aan de bovengrens van dit uitgangspunt bevindt. Voor het aanwezig hebben van 622,01 gram harddrugs gaan de oriëntatiepunten uit van drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van elf maanden opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
11 (ELF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2025.