6.3.Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft tijdens zijn verblijf in GGZ Rivierduinen vier medewerkers mishandeld door hen tijdens hun werkzaamheden (meermalen) te slaan en één van hen bovendien in het gezicht te bijten nadat kenbaar was gemaakt dat de verdachte dwangmedicatie zou krijgen toegediend. De verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hen letsel toegebracht. Het is alleszins voorstelbaar dat de slachtoffers die hun dagelijkse werkzaamheden uitoefenden, erg zijn geschrokken van het handelen van de verdachte en dit de nodige impact op hen heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 7 december 2024. Hieruit volgt dat de verdachte in 2024 ter zake van twee mishandelingen en een bedreiging is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviezen van psycholoog Poncin en psychiater Van Dam ten aanzien van het recidiverisico en het gewenste behandelkader. De deskundigen zijn daarover ter terechtzitting van 10 november 2025 uitgebreid bevraagd. Zij hebben daarop een nadere toelichting gegeven en zijn bij hun eerdere conclusies gebleven.
De psycholoog en de psychiater schatten het risico op recidive van gewelddadig gedrag op grond van de historische-, klinische- en toekomstfactoren, in samenhang met de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte en hun eigen klinische inschatting in als hoog, indien de verdachte niet wordt behandeld. De psycholoog en de psychiater nemen daarbij onder meer in aanmerking dat de verdachte geen probleeminzicht heeft, niet beschikt over huisvesting, dagbesteding en een adequate (dag)structuur en dat ook zijn financiën niet op orde zijn. Dit kan zorgen voor spanning en onrust bij de verdachte, wat de kans op een psychose en recidive vergroot. Zijn autismespectrumstoornis zal er bovendien voor zorgen dat indien bijvoorbeeld zijn behandelaren in zijn nabijheid komen, de spanning en onrust toenemen. Daar staat tegenover dat er nauwelijks beschermende factoren aanwezig zijn, zeker nu de verdachte steeds meer afstand creëert tussen zichzelf en de belangrijkste beschermende factoren in zijn leven: zijn ouders. Reclasseringswerker [naam 5] sluit zich in haar adviezen van 25 april 2025 en 21 oktober 2025 alsook tijdens de door haar ter terechtzitting van 10 november 2025 gegeven toelichting aan bij de conclusie van de psycholoog en de psychiater en schat het recidiverisico ook in als hoog.
De psycholoog en de psychiater menen dat een behandeling zich, gelet op de duurzaamheid van de problematiek en de structurele kwetsbaarheid van de verdachte, in eerste instantie zal moeten richten op het vergroten van probleeminzicht. Ook dient in de beginfase aandacht te worden besteed aan de mogelijkheid van medicamenteuze ondersteuning en behandeling van de psychotische klachten en mogelijk onderliggend trauma. In het vervolg van de behandeling zullen de praktische zaken zoals huisvesting, financiën en dagbesteding goed moeten worden geregeld, zodat spanning en stress bij de verdachte worden verminderd en psychotische decompensatie zoveel mogelijk wordt voorkomen.
De deskundigen verwachten dat het doorlopen van genoemd interventieadvies, gelet op de complexiteit van zowel de problematiek als de responsiviteit van de verdachte, niet makkelijk zal zijn. Zij achten een hoge mate van structuur en begeleiding noodzakelijk en zijn van mening dat de complexiteit van de problematiek en het gebrek aan probleeminzicht en behandelbereidheid een langdurige, klinische behandeling vergen, bij voorkeur in een op autisme gespecialiseerde context.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een langdurige klinische behandeling van de verdachte noodzakelijk is.
Zorgmachtiging?
Met betrekking tot de vraag of deze behandeling kan plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, overweegt de rechtbank het volgende.
De psycholoog en psychiater hebben in hun rapporten beschreven dat de behandeling van de verdachte naar hun mening moet plaatsvinden in een setting met een hoog behandel- en veiligheidsniveau, namelijk dat van een FPK of hoger. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging binnen de reguliere GGZ achten zij, gelet op het gegeven dat eerdere interventies in de reguliere GGZ (met behulp van een zorgmachtiging of crisismaatregel) niet zijn geslaagd, de complexe problematiek, de voorgeschiedenis van de verdachte, het hoge recidiverisico en de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zich hebben afgespeeld op een High Intensive Care-afdeling van een gespecialiseerde GGZ-instelling, niet langer passend en veilig.
De psychiater en de psycholoog hebben in hun rapporten en ter terechtzitting verder duidelijk en zeer overtuigend naar voren gebracht dat het uitgangspunt van een zorgmachtiging een zo kort mogelijk durende opname is, gericht op stabilisatie van de betrokkene en een zo snel mogelijke uitstroom naar ambulante behandeling. Dit is een ander uitgangspunt dan een forensische zorgtitel, waarbij juist ook wordt ingezet op recidivepreventie en bescherming van de maatschappij. Zo is in deze zaak van groot belang dat zaken als stabiele huisvesting, financiën, dagbesteding en nazorg goed zijn geregeld voordat de verdachte vrijkomt, zodat spanning, stress en psychotische decompensatie bij de verdachte zoveel mogelijk worden voorkomen. De rechtbank acht ook dat onderdeel van de behandeling uiterst noodzakelijk voor de ontwikkeling van de verdachte en zijn terugkeer in de maatschappij.
Daarbij komt dat de rechtbank de zorgmachtiging kan afgeven voor de maximale duur van zes maanden. Hoewel de civiele rechter aansluitend (steeds) een nieuwe zorgmachtiging kan verlenen en zij dus niet in tijd is beperkt, staan de zojuist genoemde (strafvorderlijke) aspecten daarbij niet centraal.
De rechtbank is al met al van oordeel dat een zorgmachtiging in dit geval onvoldoende garantie biedt op continuïteit van de (medicamenteuze) behandeling op het benodigde niveau, terwijl de rechtbank dat onmisbaar vindt om het recidiverisico te beperken en de beveiliging van de maatschappij te waarborgen.
Daarmee acht de rechtbank behandeling in het kader van een zorgmachtiging, net als de deskundigen, niet toereikend en niet passend.
Bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte een tbs-maatregel moet worden opgelegd stelt de rechtbank voorop dat deze maatregel aan een verdachte kan worden opgelegd wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van de verdachte en het daaruit voorkomende recidiverisico zodanig, dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank op hetgeen de Pro Justitia-rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de stoornis van de verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico bij het uitblijven van een behandeling, hetgeen de reclassering heeft geadviseerd en de aard van de bewezen verklaarde feiten. In het licht van het genoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen vereist dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
Aan de overige wettelijke vereisten is ook voldaan. De bewezen verklaarde feiten betreffen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en tijdens het begaan van de feiten bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Ter beantwoording van de vraag of tbs met voorwaarden of tbs met verpleging van overheidswege aan de verdachte moet worden opgelegd, neemt de rechtbank in aanmerking dat de psycholoog en de psychiater beiden verwachten dat de verdachte niet in staat zal zijn zich aan voorwaarden te willen of kunnen houden. De psychiater benadrukt dat de verdachte meermalen heeft aangegeven niet voornemens te zijn enige medewerking te verlenen aan behandeling, beperking van zijn vrijheid, structuur of medicatie. Ook de reclassering verwacht dat de verdachte zich niet zal houden aan de gestelde voorwaarden. Mevrouw [naam 5] heeft beschreven dat de verdachte een andere kijk heeft op wat er met hem aan de hand is en wat hij nodig heeft dan zijn voormalige behandelaars en de gedragsdeskundigen. Hij toont geen ziektebesef en -inzicht en ziet niet in dat medicatie soms noodzakelijk is om hem te stabiliseren. [naam 5] merkt op dat een tbs-maatregel met voorwaarden in geval van discussie onvoldoende mogelijkheden biedt tot het afdwingen van een (medicamenteuze) behandeling. Het uitvoeren van een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden is alleen mogelijk als er overeenstemming is over wat er aan de hand is en wat er dient te gebeuren, en als de verdachte gemotiveerd is om daaraan mee te werken, hetgeen niet het geval is.
Gelet op het voorgaande acht ook de rechtbank het opleggen van tbs met voorwaarden niet passend en toereikend en is zij van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
De rechtbank benadrukt daarbij dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, niet uit de wet volgt dat de oplegging van tbs met dwangverpleging een ‘ultimum remedium’ is. Voor de vraag of tbs moet worden opgelegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Het gaat daarbij om het opleggen van de meest passende maatregel in de specifieke situatie. Aan die vereisten is voldaan.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr stelt de rechtbank vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.