ECLI:NL:RBDHA:2025:22664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
09/388710-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van medewerkers van GGZ Rivierduinen door een verdachte met psychische stoornissen

Op 24 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 december 2024 vier medewerkers van GGZ Rivierduinen in Leidschendam heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1979 en op dat moment gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd beschuldigd van het slaan, schoppen en bijten van de zorgverleners nadat hem was medegedeeld dat hij noodmedicatie zou krijgen. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2025, werd het onderzoek heropend vanwege onvolledigheid. De officier van justitie, mr. N.C. Neelis, vorderde bewezenverklaring van alle feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.B. Stenger, betoogde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was en dat er sprake was van noodweer en psychische overmacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, en dat de feiten niet aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar legde wel een tbs-maatregel met dwangverpleging op, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade hadden geleden door de mishandelingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/388710-24
Datum uitspraak: 24 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 maart 2025, 22 mei 2025 (beide pro-formabehandeling) en 14 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling). Op 28 augustus 2025 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en geschorst, omdat tijdens de beraadslaging was gebleken dat het onderzoek niet volledig was geweest. Het onderzoek is vervolgens in gewijzigde samenstelling hervat op de terechtzitting van 10 november 2025. De officier van justitie en de verdediging hebben uitdrukkelijk ingestemd met de gewijzigde samenstelling en hebben er ook mee ingestemd voort te gaan in de stand waarin het onderzoek zich ten tijde van de schorsing bevond.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.B. Stenger naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de
tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij op 6 december 2024 bij GGZ Rivierduinen in
Leidschendam , nadat hem was medegedeeld dat hem noodmedicatie zou worden
toegediend, vier medewerkers heeft mishandeld door hen te slaan en één van hen ook te
schoppen en te bijten.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het slaan van de vier zorgaanbieders bewezen kan worden verklaard, maar het bijten van [naam 1] niet. In zoverre dient vrijspraak te volgen.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de toepassing van dwangmedicatie wederrechtelijk was, zodat de zorgverleners niet hebben gehandeld als zijnde ambtenaren in
de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De verdachte moet van dit deel van de
tenlastelegging worden vrijgesproken en er is dan ook geen sprake van de strafverzwarende
omstandigheid als bedoeld in artikel 304, eerste lid. aanhef en onder 3 van het Wetboek van
Strafrecht (hierna: Sr).
3.4.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de
bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht, gelet op het samenstel van de verklaringen in de aangiften van de
slachtoffers, alsmede de eigen verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte vier zorgaanbieders van GGZ Rivierduinen heeft mishandeld door hen te slaan. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte [naam 1] ook tegen het lichaam heeft geschopt, zodat hij van deze gedraging wordt vrijgesproken. De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte [naam 1] in het gezicht heeft gebeten. De verklaring van [naam 1] , dat de verdachte haar in haar gezicht heeft gebeten, wordt ondersteund door de letselfoto’s in het dossier en de verklaringen van getuige [getuige] en verbalisant [verbalisant] , dat zij na het incident bij [naam 1] een bijtafdruk hebben gezien.
De rechtbank verwerpt het verweer dat het besluit om de verdachte dwangmedicatie toe te
dienen wederrechtelijk was. Ten aanzien van de verdachte gold (een voortzetting van) een
crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz), waarbij bij wijze van verplichte zorg (onder meer) de maatregel tot het toedienen
van medicatie kon worden getroffen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij:
1.
op 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, een
ambtenaar, te weten [naam 1] , werkzaam als verpleegkundige/medewerker bij
GGZ Rivierduinen, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende de
rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 1]
meermalen te slaan tegen het lichaam en te bijten in het gezicht;
2.
op 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, een
ambtenaar, te weten [naam 2] , werkzaam als psychiater/medewerker bij GGZ
Rivierduinen, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende de rechtmatige
uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 2] meermalen te slaan
tegen het hoofd;
3.
op 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, een
ambtenaar, te weten [naam 3] , werkzaam als stagiair/medewerker bij GGZ Rivierduinen,
zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz, gedurende de rechtmatige uitoefening
van haar bediening heeft mishandeld door die [naam 3] te slaan tegen het hoofd;
4.
op 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, een
ambtenaar, te weten [naam 4] , werkzaam als verpleegkundig
specialist/medewerker bij GGZ Rivierduinen, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de
Wvggz, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door
die [naam 4] te slaan tegen het borstbeen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op (putatief) noodweer. De verdachte handelde uit
zelfverdediging tegen het onder dwang toedienen van medicatie. Subsidiair heeft de
verdediging aangevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht. De
verdachte heeft gehandeld onder invloed van een externe drang waaraan hij geen weerstand
kon bieden en waaraan hij redelijkerwijze ook geen weerstand hoefde te bieden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op (putatief)
noodweer niet kan slagen, omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
(Putatief) noodweer
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en
omstandigheden. In een gesprek tussen de verdachte en de arts, aangeefster [naam 2] en
aangeefster [naam 1] heeft [naam 1] aan de verdachte medegedeeld dat zij
hem noodmedicatie gingen geven door middel van een injectie. Toen zij die medicatie aan
het voorbereiden was, heeft de verdachte aangeefsters [naam 2] en [naam 4] op de gang
benaderd en tegen [naam 2] gezegd "ik wil nog iets vragen'. Vervolgens heeft de verdachte
direct [naam 2] aangevallen door haar met een vuistslag in het gezicht te slaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee geen sprake geweest van een wederrechtelijke
aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Het is de verdachte geweest die direct de aanval heeft gekozen jegens de zorgmedewerkers.
Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de verdachte de omstandigheid dat hij gedwongen werd medicatie toegediend te krijgen een beroep op putatief noodweer rechtvaardigt, geldt dat de verdachte zich heeft gewend tot zorgmedewerkers die op het moment van de aanval niet betrokken waren bij de voorbereiding dan wel toediening van de medicatie.
Psychische overmacht
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is geweest van een van buiten komende
drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te
bieden, zodat het beroep op psychische overmacht evenzeer wordt verworpen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezen verklaarde niet
aan de verdachte kan worden toegerekend en dat de verdachte niet strafbaar is. De officier
van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zake van de toerekening geen verweer gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van GZ-psycholoog G.J.H. Poncin en psychiater D. van Dam, opgesteld op respectievelijk 31 maart 2025 en 3 april 2025.
De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis
en schizofrenie. Van deze pathologie was ook sprake tijdens het ten laste gelegde. De psychiater komt tot het advies om de verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een
autismespectrumstoornis en een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere
psychotische stoornis: psychotische decompensatie bij hoog angstniveau. De geconstateerde
pathologie was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert om de
verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen over de toerekenbaarheid worden gedragen
door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing en neemt deze over. De rechtbank is op
grond van het voorgaande - met de officier van justitie - van oordeel dat de hiervoor
bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdachte
is daarom niet strafbaar. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. De oplegging van een maatregel
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - ook na de heropening van het onderzoek - gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht om de tbs-maatregel ongemaximeerd op te leggen. Een zorgmachtiging acht de officier van justitie een gepasseerd station en gezien de onmacht van de verdachte om mee te werken aan voorwaarden, vormt een tbs-maatregel met voorwaarden wat haar betreft geen passend kader.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - ook na de heropening van het onderzoek - primair verzocht de verdachte geen tbs-maatregel op te leggen. Oplegging van de tbs-maatregel zou disproportioneel zijn. De verdachte is niet eerder behandeld in een kliniek gericht op een autismespectrumstoornis en er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte buiten een dwangsituatie een gevaar vormt voor anderen. Volgens de raadsvrouw kan de verdachte met een zorgmachtiging in een forensische kliniek worden opgenomen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
De verdachte heeft tijdens zijn verblijf in GGZ Rivierduinen vier medewerkers mishandeld door hen tijdens hun werkzaamheden (meermalen) te slaan en één van hen bovendien in het gezicht te bijten nadat kenbaar was gemaakt dat de verdachte dwangmedicatie zou krijgen toegediend. De verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hen letsel toegebracht. Het is alleszins voorstelbaar dat de slachtoffers die hun dagelijkse werkzaamheden uitoefenden, erg zijn geschrokken van het handelen van de verdachte en dit de nodige impact op hen heeft gehad.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 7 december 2024. Hieruit volgt dat de verdachte in 2024 ter zake van twee mishandelingen en een bedreiging is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf.
Deskundigen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviezen van psycholoog Poncin en psychiater Van Dam ten aanzien van het recidiverisico en het gewenste behandelkader. De deskundigen zijn daarover ter terechtzitting van 10 november 2025 uitgebreid bevraagd. Zij hebben daarop een nadere toelichting gegeven en zijn bij hun eerdere conclusies gebleven.
Recidiverisico
De psycholoog en de psychiater schatten het risico op recidive van gewelddadig gedrag op grond van de historische-, klinische- en toekomstfactoren, in samenhang met de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte en hun eigen klinische inschatting in als hoog, indien de verdachte niet wordt behandeld. De psycholoog en de psychiater nemen daarbij onder meer in aanmerking dat de verdachte geen probleeminzicht heeft, niet beschikt over huisvesting, dagbesteding en een adequate (dag)structuur en dat ook zijn financiën niet op orde zijn. Dit kan zorgen voor spanning en onrust bij de verdachte, wat de kans op een psychose en recidive vergroot. Zijn autismespectrumstoornis zal er bovendien voor zorgen dat indien bijvoorbeeld zijn behandelaren in zijn nabijheid komen, de spanning en onrust toenemen. Daar staat tegenover dat er nauwelijks beschermende factoren aanwezig zijn, zeker nu de verdachte steeds meer afstand creëert tussen zichzelf en de belangrijkste beschermende factoren in zijn leven: zijn ouders. Reclasseringswerker [naam 5] sluit zich in haar adviezen van 25 april 2025 en 21 oktober 2025 alsook tijdens de door haar ter terechtzitting van 10 november 2025 gegeven toelichting aan bij de conclusie van de psycholoog en de psychiater en schat het recidiverisico ook in als hoog.
Behandelkader
De psycholoog en de psychiater menen dat een behandeling zich, gelet op de duurzaamheid van de problematiek en de structurele kwetsbaarheid van de verdachte, in eerste instantie zal moeten richten op het vergroten van probleeminzicht. Ook dient in de beginfase aandacht te worden besteed aan de mogelijkheid van medicamenteuze ondersteuning en behandeling van de psychotische klachten en mogelijk onderliggend trauma. In het vervolg van de behandeling zullen de praktische zaken zoals huisvesting, financiën en dagbesteding goed moeten worden geregeld, zodat spanning en stress bij de verdachte worden verminderd en psychotische decompensatie zoveel mogelijk wordt voorkomen.
De deskundigen verwachten dat het doorlopen van genoemd interventieadvies, gelet op de complexiteit van zowel de problematiek als de responsiviteit van de verdachte, niet makkelijk zal zijn. Zij achten een hoge mate van structuur en begeleiding noodzakelijk en zijn van mening dat de complexiteit van de problematiek en het gebrek aan probleeminzicht en behandelbereidheid een langdurige, klinische behandeling vergen, bij voorkeur in een op autisme gespecialiseerde context.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een langdurige klinische behandeling van de verdachte noodzakelijk is.
Zorgmachtiging?
Met betrekking tot de vraag of deze behandeling kan plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, overweegt de rechtbank het volgende.
De psycholoog en psychiater hebben in hun rapporten beschreven dat de behandeling van de verdachte naar hun mening moet plaatsvinden in een setting met een hoog behandel- en veiligheidsniveau, namelijk dat van een FPK of hoger. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging binnen de reguliere GGZ achten zij, gelet op het gegeven dat eerdere interventies in de reguliere GGZ (met behulp van een zorgmachtiging of crisismaatregel) niet zijn geslaagd, de complexe problematiek, de voorgeschiedenis van de verdachte, het hoge recidiverisico en de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zich hebben afgespeeld op een High Intensive Care-afdeling van een gespecialiseerde GGZ-instelling, niet langer passend en veilig.
De psychiater en de psycholoog hebben in hun rapporten en ter terechtzitting verder duidelijk en zeer overtuigend naar voren gebracht dat het uitgangspunt van een zorgmachtiging een zo kort mogelijk durende opname is, gericht op stabilisatie van de betrokkene en een zo snel mogelijke uitstroom naar ambulante behandeling. Dit is een ander uitgangspunt dan een forensische zorgtitel, waarbij juist ook wordt ingezet op recidivepreventie en bescherming van de maatschappij. Zo is in deze zaak van groot belang dat zaken als stabiele huisvesting, financiën, dagbesteding en nazorg goed zijn geregeld voordat de verdachte vrijkomt, zodat spanning, stress en psychotische decompensatie bij de verdachte zoveel mogelijk worden voorkomen. De rechtbank acht ook dat onderdeel van de behandeling uiterst noodzakelijk voor de ontwikkeling van de verdachte en zijn terugkeer in de maatschappij.
Daarbij komt dat de rechtbank de zorgmachtiging kan afgeven voor de maximale duur van zes maanden. Hoewel de civiele rechter aansluitend (steeds) een nieuwe zorgmachtiging kan verlenen en zij dus niet in tijd is beperkt, staan de zojuist genoemde (strafvorderlijke) aspecten daarbij niet centraal.
De rechtbank is al met al van oordeel dat een zorgmachtiging in dit geval onvoldoende garantie biedt op continuïteit van de (medicamenteuze) behandeling op het benodigde niveau, terwijl de rechtbank dat onmisbaar vindt om het recidiverisico te beperken en de beveiliging van de maatschappij te waarborgen.
Daarmee acht de rechtbank behandeling in het kader van een zorgmachtiging, net als de deskundigen, niet toereikend en niet passend.
Tbs-maatregel
Bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte een tbs-maatregel moet worden opgelegd stelt de rechtbank voorop dat deze maatregel aan een verdachte kan worden opgelegd wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van de verdachte en het daaruit voorkomende recidiverisico zodanig, dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank op hetgeen de Pro Justitia-rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de stoornis van de verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico bij het uitblijven van een behandeling, hetgeen de reclassering heeft geadviseerd en de aard van de bewezen verklaarde feiten. In het licht van het genoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen vereist dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
Aan de overige wettelijke vereisten is ook voldaan. De bewezen verklaarde feiten betreffen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en tijdens het begaan van de feiten bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Ter beantwoording van de vraag of tbs met voorwaarden of tbs met verpleging van overheidswege aan de verdachte moet worden opgelegd, neemt de rechtbank in aanmerking dat de psycholoog en de psychiater beiden verwachten dat de verdachte niet in staat zal zijn zich aan voorwaarden te willen of kunnen houden. De psychiater benadrukt dat de verdachte meermalen heeft aangegeven niet voornemens te zijn enige medewerking te verlenen aan behandeling, beperking van zijn vrijheid, structuur of medicatie. Ook de reclassering verwacht dat de verdachte zich niet zal houden aan de gestelde voorwaarden. Mevrouw [naam 5] heeft beschreven dat de verdachte een andere kijk heeft op wat er met hem aan de hand is en wat hij nodig heeft dan zijn voormalige behandelaars en de gedragsdeskundigen. Hij toont geen ziektebesef en -inzicht en ziet niet in dat medicatie soms noodzakelijk is om hem te stabiliseren. [naam 5] merkt op dat een tbs-maatregel met voorwaarden in geval van discussie onvoldoende mogelijkheden biedt tot het afdwingen van een (medicamenteuze) behandeling. Het uitvoeren van een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden is alleen mogelijk als er overeenstemming is over wat er aan de hand is en wat er dient te gebeuren, en als de verdachte gemotiveerd is om daaraan mee te werken, hetgeen niet het geval is.
Gelet op het voorgaande acht ook de rechtbank het opleggen van tbs met voorwaarden niet passend en toereikend en is zij van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
De rechtbank benadrukt daarbij dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, niet uit de wet volgt dat de oplegging van tbs met dwangverpleging een ‘ultimum remedium’ is. Voor de vraag of tbs moet worden opgelegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Het gaat daarbij om het opleggen van de meest passende maatregel in de specifieke situatie. Aan die vereisten is voldaan.
Ongemaximeerde tbs
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr stelt de rechtbank vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.613,41, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 813,41 aan materiële schade en € 5.800,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
[naam 4]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
[naam 4]
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen, omdat daarvoor geen termen van billijkheid aanwezig zijn.
[naam 1]
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot de immateriële schade betoogd dat het causaal verband tussen het incident en de gehoorschade niet uit de stukken blijkt. De vordering tot materiële schade heeft zij niet betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 4]
Artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in zijn vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel een zorgmachtiging wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a Sr. Aangezien aan de verdachte in de onderhavige zaak wel een maatregel zal worden opgelegd, brengt zijn ontslag van alle rechtsvervolging niet noodzakelijkerwijs mee dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Dit verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 4 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 600,00 en de vordering in het geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[naam 1]
Artikel 361, tweede lid, onder a, Sv bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in zijn vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel een zorgmachtiging is opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a Sr. Aangezien aan de verdachte in de onderhavige zaak wel een maatregel zal worden opgelegd, brengt zijn ontslag van alle rechtsvervolging niet noodzakelijkerwijs mee dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Dit verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De vordering tot materiële schade is door de raadsvrouw niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 813,41.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de benadeelde partij aangevoerd dat zij als gevolg van het handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, namelijk pijn op de plek van de bijtwond en rond haar ribben, een verminderd gehoor en oorsuizen. Uit de toelichting volgt voorts dat er nog aanvullende onderzoeken zullen plaatsvinden naar de klachten van de benadeelde partij, die moeten uitwijzen of het gehoorverlies zal toenemen en of de oorsuizen kunnen worden verminderd door middel van orofaciale fysiotherapie. De rechtbank overweegt dat uit de stukken niet blijkt dat de opgelopen gehoorschade blijvend is en dat op dit moment sprake is van een medische eindtoestand. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan dit deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft verder aangevoerd dat zij als gevolg van het handelen van de verdachte psychische gevolgen heeft ondervonden, bestaande uit gevoelens van verbazing, machteloosheid, schaamte en boosheid, en het ervaren van herbelevingen en alertheid. De benadeelde partij is vanwege haar klachten doorverwezen naar een psycholoog, die heeft vastgesteld dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Op dit moment volgt de benadeelde partij daarvoor EMDR-therapie.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij de gestelde psychische schade rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering heeft aangevoerd en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4, telkens:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
benadeelde partij [naam 1] (feit 1)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 1.813,41, bestaande uit € 813,41 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.813,41, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
benadeelde partij [naam 4] (feit 4)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toe tot een bedrag van € 600,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-
Voorburg, een ambtenaar, te weten [naam 1] , werkzaam als
verpleegkundige/medewerker bij GGZ Rivierduinen, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld
in de Wvggz, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening,
heeft mishandeld door die [naam 1] :
- meermalen te slaan en/of schoppen tegen het lichaam en/of
- te bijten in het gezicht, althans in het lichaam;
2.
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Leidschendam. gemeente Leidschendam-
Voorburg. een ambtenaar, te weten [naam 2] , werkzaam als psychiater/medewerker bij
GGZ Rivierduinen. zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz. gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door die
[naam 2] :
- meermalen te slaan tegen het hoofd en/of het lichaam;
3.
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Leidschendam. gemeente Leidschendam-
Voorburg. een ambtenaar, te weten [naam 3] . werkzaam als stagiair/medewerker bij
GGZ Rivierduinen, zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de Wvggz. gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die
[naam 3] :
- te slaan tegen het hoofd, althans tegen het lichaam;
4.
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Leidschendam. gemeente Leidschendam-
Voorburg, een ambtenaar, te weten [naam 4] , werkzaam als verpleegkundig
specialist/medewerker bij GGZ Rivierduinen. zijnde een zorgaanbieder als bedoeld in de
Wvggz. gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft
mishandeld door die [naam 4] :
- te slaan tegen het borstbeen en/of het lichaam.