ECLI:NL:RBDHA:2025:22679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
09/048888-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en verkeersdelicten door aanrijding met bedrijfsauto

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging doodslag en verschillende verkeersdelicten. De verdachte heeft op 13 februari 2025 in Katwijk een fietser aangereden met een bedrijfsauto, waarna hij over haar heen reed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks zijn verweer dat hij mogelijk een epileptische aanval had gehad tijdens het rijden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de aanrijding had veroorzaakt, waarbij hij zich blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat de fietser zou overlijden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en kreeg een onvoorwaardelijke rijontzegging van vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/048888-25
Datum uitspraak: 2 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 mei 2025, 8 augustus 2025, 6 oktober 2025 (alle pro forma) en 18 november 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.J. de Jongh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die als bijlage I aan dit vonnis gehecht, kort gezegd:
- feit 1 primair een poging tot doodslag op de aangeefster [aangeefster] (hierna: de aangeefster), door met een bedrijfsauto over het fietspad te rijden en/of tegen de aangeefster aan te rijden en of (vervolgens, nadat zij ten val is gekomen), over de aangeefster heen te rijden, subsidiair zware mishandeling van de aangeefster en meer subsidiair het door schuld veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster tot gevolg, op of omstreeks 13 februari 2025 te Katwijk, althans in Nederland gepleegd;
- feit 2 opzettelijk verkeersgevaarlijk gedrag waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel tot gevolg voor (een) ander(en) te duchten was, onder meer bestaande uit het onvoldoende afstand houden ten opzichte van het voertuig van de aangever [aangever] (hierna: de aangever) en/of het (ten gevolge hiervan) tegen de achterzijde van dit voertuig te rijden, op of omstreeks 13 februari 2025 te Katwijk, althans in Nederland, onder andere op de N206 en/of het fietspad parallel aan de N206 en/of de Callaoweg en/of Rijnstraat en/of Zeilmakerstraat;
- feit 3 het als betrokkene bij een verkeersongeval dat op of omstreeks 13 februari 2025 in Katwijk, althans in Nederland had plaatsgevonden, in het geval van de aangeefster op/aan het fietspad parallel aan de N206 aan de zijde van de Zeilmakerstraat en/of in het geval van de aangever aan de Catineweg, verlaten van een plaats ongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat daardoor de aangeefster in hulpeloze toestand werd achtergelaten en/of de aangever letsel en/of schade werd toegebracht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft immers bekend de bestuurder te zijn geweest van de bedrijfsauto waarmee de ten laste gelegde feiten zijn begaan. De gedragingen zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven zijn niet betwist en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025048714, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 684).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 november 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] , opgemaakt op 15 februari 2025 (p. 54 t/m 56);
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 14 februari 2025 (p. 221 t/m 223);
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 14 februari 2025 (p. 224 t/m 228);
5. Het proces-verbaal aanrijding overtreding, opgemaakt op 16 februari 2025, (p. 167 t/m 193);
6. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , opgemaakt op 13 februari 2025, (p. 63 en 64).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het eerste feit, zoals primair ten laste gelegd, acht de officier van justitie vol opzet aanwezig doordat de verdachte bewust over het slachtoffer is heengereden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het eerste feit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden gekwalificeerd als poging tot doodslag.
3.4.
Inleiding bewijsoverwegingen
Op 13 februari 2025 kreeg de politie kort na 19:00 uur meerdere meldingen over een bedrijfsauto (een bestelbus) waarmee gevaarlijk werd gereden. De bestelbus reed vanuit Leiden via de N206 naar Katwijk en slingerde over de weg, wisselde telkens van snelheid en negeerde rood uitstralende stoplichten. Een getuige die het alarmnummer belde vermoedde dat de bestuurder onder invloed was omdat de bedrijfsauto meerdere keren, zowel links als rechts, de vangrail raakte. In Katwijk is de bestelbus het fietspad opgereden op de Zeilmakerstraat; dat fietspad is afgesloten voor auto’s en enkel toegankelijk voor (brom)fietsers. Meerdere fietsers werden door de bestelbus op hoge snelheid rakelings gepasseerd en moesten in de berm uitwijken om een aanrijding te voorkomen.
De bestelbus is op enig moment achter een fietsster - de aangeefster - komen te rijden. Zij reed rechts op het fietspad, maar wilde niet verder de berm in rijden om de bestelbus erlangs te laten. De bestuurder heeft haar vervolgens aangereden en is met zijn bestelbus over haar heen gereden. De aangeefster is daarbij zwaargewond achtergelaten terwijl de bestuurder hard wegreed.
Enkele minuten later volgende een tweede aanrijding; de aangever reed in zijn auto op de N206 in de richting van Leiden toen hij ineens van achteren werd aangereden door de bestelbus. Vervolgens zag de aangever dat de bestelbus hem aan de linkerkant passeerde en hard van hem wegreed. De aangever kon met zijn auto, die zwaar beschadigd was geraakt, niet verder rijden.
De bestelbus is uiteindelijk tot stilstand gekomen op de Kooltuinweg in Katwijk, doordat de bestuurder tegen een betonblok was gecrasht. Daar is hij uitgestapt en zagen twee getuigen hem weglopen in de richting van Wassenaar.
Na een grootschalige zoekactie is de verdachte een dag later door de politie aangehouden in de woning van zijn vriend. Ter zitting heeft de verdachte verklaard, dat hij de bestuurder was van de bestelbus, een Volkswagen Transporter van zijn vader (kenteken: [kenteken] ).
Nu er over deze feiten geen discussie bestaat, neemt de rechtbank deze tot uitgangspunt bij haar beoordeling.
De rechtbank moet hierna allereerst de vraag beantwoorden of de gedragingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag zoals hem onder feit 1 primair is ten laste gelegd en daarmee of sprake is geweest van opzet van de verdachte op de dood van aangeefster.
Aangezien de verdediging zich wat betreft de feiten 2 en 3 gerefereerd heeft aan het oordeel van de rechtbank, gaat de rechtbank hierna verder niet in op haar bewijsbeslissing over deze feiten; de hiervoor vermelde opgave van bewijsmiddelen volstaat, zoals onder 3.1 van dit vonnis overwogen.
3.5.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Is er sprake van poging tot doodslag?
Zoals gezegd ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de aanrijding met de aangeefster moet worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, zoals primair onder 1 ten laste is gelegd. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat er bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangeefster.
Vol opzet?
De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de intentie heeft gehad om de aangeefster van het leven te beroven. Uit niets volgt dat de verdachte haar daadwerkelijk heeft willen doden. Van vol opzet is derhalve geen sprake.
Voorwaardelijk opzet?
Van opzet op de dood kan ook sprake zijn als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangeefster zou komen te overlijden (voorwaardelijk opzet). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een zware bedrijfsauto, een Volkswagen Transporter met een dubbele cabine, de aangeefster op een voor hem niet toegankelijk fietspad heeft aangereden terwijl zij op de fiets zat en dat hij vervolgens over haar heen is gereden. Het is een feit van algemene bekendheid, dat wanneer zo’n groot, zwaar voertuig over een fietser – een kwetsbare verkeersdeelnemer – heen rijdt, er een aanmerkelijke kans bestaat op de dood. De verdachte reed met zijn bus op een fietspad waar hij als autobestuurder niet mocht zijn en dat logischerwijs niet breed genoeg was om fietsers te passeren zonder dat die in berm zouden moeten uitwijken. Hij heeft gas gegeven en is over de aangeefster heen gereden. Deze gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de aangeefster, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar wat hierna zal worden overwogen over de strafbaarheid van de verdachte. Zoals daar uiteengezet, is niet gebleken dat de verdachte tijdens zijn gedragingen geen bewustzijn had.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een poging tot doodslag op de aangeefster heeft begaan.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 13 februari 2025 te Katwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven:
- met een bedrijfsauto over het fietspad heeft gereden en tegen die [aangeefster] is aangereden en vervolgens, nadat die [aangeefster] ten val was gekomen over die [aangeefster] is heengereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 13 februari 2025 te Katwijk als bestuurder van een bedrijfsauto, daarmee rijdende op de weg (o.a. de N206 en het fietspad parallel aan de N206 en de Callaoweg en
deRijnstraat en
deZeilmakerstraat) zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- slingerend te rijden en daarbij meermalen tegen de vangrail te rijden en
- het rode verkeerslicht te negeren en
- niet de rijrichting te volgen van het voorsorteervak en
- over het fietspad te rijden en
- onvoldoende afstand te houden ten opzichte van het voertuig van [aangever] en ten gevolge hiervan tegen de achterzijde van dit voertuig te rijden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
3
dat hij, als degene die als bestuurder van een bedrijfsauto betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Katwijk, op het fietspad parallel aan de N206, aan de zijde van de Zeilmakerstraat (in het geval van [aangeefster] ) en aan de Catineweg (in het geval van [aangever] ), op 13 februari 2025, meermalen, voornoemde plaatsen van vorenbedoelde ongevallen heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden:
- [aangeefster] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten en
- [aangever] letsel en schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig toerekeningsvatbaar was. Hij acht de verdachte derhalve strafbaar voor zijn handelen. De officier van justitie acht het scenario, dat verdachte tijdens het rijden een epileptische aanval heeft gehad, niet passend bij de feiten en omstandigheden van deze zaak. De deskundigen hebben niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een insult. Daarnaast stellen zij dat het tijdens zo’n insult niet mogelijk is om doelgerichte, complexe handelingen te verrichten zoals het bewust een bepaalde route kiezen of adequaat reageren op verkeerssituaties. De officier van justitie acht een insult dan ook niet aannemelijk en acht verdachte strafbaar voor zijn handelen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het meest voor de hand liggende scenario is dat de verdachte tijdens de hem ten laste gelegde gedragingen een zogeheten focaal insult heeft gehad. De feiten kunnen om die reden niet aan hem worden toegerekend. De raadsman verzoekt de rechtbank om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is forensisch multidisciplinair onderzocht door een psychiater en een GZ-psycholoog en aanvullend door een klinisch neuropsycholoog en een neuroloog. De rapporteurs hebben onderling overlegd en afgestemd voorafgaand aan het uitbrengen van hun rapportage. Bij het verrichte neurologisch onderzoek is geconstateerd dat de verdachte door lokale hersenafwijkingen lijdt aan epilepsie, welke zich uit in (secundair) gegeneraliseerde insulten met volledig bewustzijnsverlies en focale insulten met bewustzijnsvernauwing. Tijdens zo’n epileptische aanval verliest een patiënt het bewustzijn volledig of – in het geval van een focale aanval met vernauwd bewustzijn – is de patiënt mentaal en cognitief niet meer aanwezig. Het is volgens de deskundigen echter niet met zekerheid aan te tonen noch uit te sluiten of er ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake is geweest van zo’n insult.
Op pagina 27 van het aanvullend neuropsychologisch en neurologisch onderzoek stellen de deskundigen het volgende:
Het abnormale gedrag tijdens de ten laste gelegde feiten kan voortkomen uit een insult vanuit de temporaalkwab; geautomatiseerde handelingen zoals het stuur vasthouden of
gas blijven geven tijdens het autorijden zijn zeker denkbaar. Het bewust een bepaalde
route kiezen of adequaat reageren op verkeerssituaties, waarbij verwerken of onthouden
van nieuwe informatie nodig is, zal daarentegen niet lukken tijdens een dergelijk insult.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af, dat de verdachte op het fietspad aan de Zeilmakerstraat enige tijd achter de aangeefster heeft gereden. Zo beschrijft zij in haar aangifte, dat zij ‘al vanaf het eerste heuveltje’ merkte dat er een auto vlak achter haar reed. De auto zou nog geen twee meter van haar af zitten. Vervolgens kwam er een afdaling, gevolgd door een brug, waarna een tweede afdaling volgde.
Getuige [getuige 2] fietste de verdachte en aangeefster bij die tweede afdaling tegemoet en verklaarde: ‘
Ik reed omhoog en zij kwamen naar beneden. Ik zag een meisje op de fiets en zij had een koptelefoon op volgens mij. Ik zag toen een busje achter haar aanrijden maar toen nog wel op een rustig tempo.’ Nadat deze getuige hen voorbij is – zij beschrijft zelf dat er ‘circa tien seconden’ voorbij waren – hoorde zij de auto opeens keihard gas geven. Toen zij omkeek, zag zij aangeefster onder het busje vandaan komen. Het laatste wat [getuige 2] van het busje zag, was dat dat ‘heel hard’ doorreed.
Ook getuige [getuige 1] reed de verdachte en aangeefster tegemoet. Hij verklaarde: ‘
Ik was ongeveer 20 meter van de auto en fietser vandaan. Toen zag ik al dat de auto vlak achter de fietser reed’. Volgens [getuige 1] reed de auto ‘
een beetje even snel als de fietser’. Toen de getuige ongeveer naast de auto fietste hoorde hij de bestuurder van de auto eerst nog schreeuwen en daarna extra gas geven.
Deze door meerdere getuigen beschreven handelingen geven blijk van interactie van de bestuurder met zijn omgeving: hij reageerde op een verkeerssituatie door aanvankelijk zijn tempo aan te passen aan dat van de fietsster en door enige tijd achter haar te blijven rijden. Aangezien de neurologen beschrijven dat tijdens een focaal insult het niet zal lukken om nieuwe informatie te verwerken of onthouden acht de rechtbank het niet mogelijk dat de verdachte de aanwezigheid van de aangeefster op het fietspad tijdens een insult zou hebben geregistreerd - laat staan dat hij zijn tempo op haar had kunnen afstemmen. Het schreeuwen, extra gas geven en hard wegrijden, vallen ook niet onder de geautomatiseerde handelingen zoals de deskundigen hebben beschreven. Dat alles wijst juist op een reactie op zijn omgeving (mogelijk ingegeven door het gegeven dat de aangeefster weigerde in de berm uit te wijken).
Gelet op deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte een focaal insult had toen hij de bestelbus bestuurde. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het bestaan van een insult toen de verdachte de bewezen verklaarde strafbare feiten beging – en dus ook niet voor het bestaan van een focaal insult met bewustzijnsvernauwing - moeten de bewezenverklaarde feiten de verdachte volledig worden toegerekend. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit de deskundigenrapportages van de psychiater en de psycholoog ook niet blijkt van enige andere reden dan een insult om de verdachte verminderd of in het geheel niet toerekeningsvatbaar te achten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vijf jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij strafoplegging de rechtbank verzocht de straf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen, met oplegging van bijzondere voorwaarden die toegespitst zijn op het voorkomen van herhaling, zoals een meldplicht, een verbod op middelengebruik en het meewerken aan controle en behandeling van de verslaving van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden hoofdstraf en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft op 13 februari 2025 in relatief korte tijd een spoor van vernielingen aangericht. Hij heeft met zijn gevaarlijke rijgedrag meerdere verkeersdeelnemers, zowel gemotoriseerd als op de fiets, de stuipen op het lijf gejaagd. De aangeefster is het zwaarst getroffen: zij heeft het ongeval ternauwernood overleefd, maar heeft daar wel zeer ernstig letsel aan overgehouden. Het is nog maar de vraag of zij volledig zal herstellen. De rechtbank heeft tijdens de zitting gehoord en gezien, in de vorm van de slachtofferverklaring van de aangeefster, hoe verstrekkend de gevolgen voor haar zijn geweest en nog steeds zijn, hoezeer ook zij zich veerkrachtig toont. De aangever werd met hoge snelheid aangereden door de verdachte en is enorm geschrokken. Door de aanrijding heeft hij materiële schade opgelopen, pijnklachten in zijn nek en rug en psychische klachten in de vorm van angst, stress en spanning. Ook de getuigen die op het fietspad de aangeefster te hulp zijn geschoten, zijn door het handelen van de verdachte getroffen. In de getuigenverklaringen is te lezen hoeveel schrik en paniek bij de omstanders op het fietspad heersten. De verdachte zelf heeft zich niet om zijn slachtoffers bekommerd; hij is telkens doorgereden. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij haar strafoplegging ook de eerdergenoemde deskundigenrapporten betrokken. Uit deze onderzoeken komt naar voren, dat er bij verdachte sprake is een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol (in vroege remissie), van agorafobie (ook wel pleinvrees genoemd) en van een persisterende rouwstoornis. Verdachte heeft het overlijden van zijn moeder in 2014 niet goed kunnen verwerken en is in de jaren daarna in een negatieve spiraal beland. Hij is gestopt met werken en heeft jarenlang een GHB-verslaving gehad, waar hij naar eigen zeggen overheen is. Verdachte verklaarde op zitting dat hij de GHB vervolgens heeft vervangen door alcohol.
Zowel uit politiemeldingen, als uit verklaringen van de vader van de verdachte en andere getuigen komt ook het beeld naar voren dat het in de periode direct voorafgaand aan de feiten niet goed met de verdachte ging.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 7 november 2025. De reclassering kan geen goed (eenduidig) advies geven. Wel geeft de reclassering aan dat het alcoholgebruik van de verdachte grote invloed heeft op zijn dagelijks functioneren en ook op de kans op nieuwe epileptische insulten, waardoor hij in belangrijke mate beperkt wordt. Het is, aldus de reclassering, daarom, ongeacht welke stoornis ten grondslag ligt aan het ten laste gelegde, wenselijk dat de verdachte behandeling en begeleiding krijgt vanuit de verslavingszorg. Aangezien de verdachte eerdere behandeling heeft afgehouden en een ambulante behandeling van de verslavingsproblematiek niet goed van de grond is gekomen, ligt voor de hand om de verdachte niet ambulant, maar klinisch te behandelen voor de verslavingsproblematiek.
ConclusieGelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd, een gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank acht het van belang, dat de verdachte geholpen wordt om zijn leven na detentie weer op de rit te krijgen. Daarom zal zij een deel van de straf, te weten één jaar, in voorwaardelijke vorm opleggen, zodat de verdachte onder toezicht komt van de reclassering en onder meer in behandeling komt voor zijn middelengebruik.
Daarnaast legt de rechtbank een onvoorwaardelijke rijontzegging op voor de duur van vijf jaar. Het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is geboden om enerzijds recht te doen aan de ernst van de feiten en om anderzijds de veiligheid van overige verkeersdeelnemers voor een lange periode te beschermen tegen de verdachte.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 7, 176, 177 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging doodslag;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (EEN) JAAR,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Leiden op het adres [adres 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich ambulant laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland GGZ Reclassering Leiden tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
5 (VIJF) JAAR.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J. van de Griend, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt rechter,
mr. I. Jadib, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2025.
Bijlage I - tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te Katwijk, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven:
- met een bedrijfsauto over het fietspad heeft gereden en/of - tegen die [aangeefster] is aangereden en/of (vervolgens, nadat die [aangeefster] ten val was gekomen) over die [aangeefster] is heengereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te Katwijk, althans in Nederland aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- (meerdere) gebroken ruggenwervel(s) en/of
- heup uit de kom en/of
- gescheurde kruisband en/of
- (meerdere) breuk(en) in het bekken
heeft toegebracht door:
met een bedrijfsauto over het fietspad te rijden en (vervolgens) tegen die [aangeefster] aan te rijden en/of (nadat die [aangeefster] ten val was gekomen) over die [aangeefster] heen te rijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te Katwijk, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, het fietspad parallel aan de N206, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- te rijden over het fietspad en/of
- een fietser ( [aangeefster] ), die zich aldaar, voor hem, verdachte in dezelfde rijrichting, op het fietspad bevond, niet tijdig op te merken, en/of over het hoofd te zien en/of
- (vervolgens) tegen die [aangeefster] aan te rijden en (nadat die [aangeefster] ten val was gekomen) over die [aangeefster] heen te rijden
waardoor een ander (genaamd [aangeefster] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- (meerdere) gebroken ruggenwervel(s) en/of
- been/heup uit de kom en/of
- gescheurde kruisband en/of
- (meerdere) breuk(en) in het bekken
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te Katwijk, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg (o.a. de N206 en/of het fietspad parallel aan de N206 en/of de Callaoweg en/of Rijnstraat en/of Zeilmakerstraat) zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- slingerend te rijden en daarbij (meermalen) tegen de vangrail te rijden en/of
- het rode verkeerslicht te negeren en/of
- niet de rijrichting te volgen van het voorsorteervak en/of
- over het fietspad te rijden en/of
- onvoldoende afstand te houden ten opzichte van het voertuig van [aangever]
en/of (tengevolge hiervan) tegen de achterzijde van dit voertuig te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
3
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Katwijk, althans in Nederland, op/aan het fietspad parallel aan de N206, aan de zijde van de Zeilmakerstraat (in het geval van [aangeefster] ) en/of aan de Catineweg (in het geval van [aangever] ), op of omstreeks 13 februari 2025, meermalen, de (voornoemde) plaats(en) van vorenbedoeld(e) ongeval(len) heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden:
- een ander (te weten [aangeefster] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten en/of
- een ander (te weten [aangever] ) letsel en/of schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994 )