ECLI:NL:RBDHA:2025:227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.40812, NL24.41294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 9 januari 2025, worden de beroepen van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De aanvragen zijn ingediend op 18 december 2023 en 18 januari 2024. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet tijdig heeft beslist, en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. De beroepen zijn gegrond verklaard, en de rechtbank legt de minister een termijn op om vóór 30 augustus 2025 een beslissing te nemen. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt ook de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, en veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40812, NL24.41294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer],

[naam], V-nummer: [nummer],

[naam], V-nummer: [nummer],

[naam], V-nummer: [nummer],

tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. N. Imminga),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van 18 december 2023 en 18 januari 2024 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. Eisers hebben naast het beroep met zaaknummer NL24.40812 ook een beroep ingediend onder zaaknummer NL24.41294. Deze rechtbank en zittingsplaats behandelt beide beroepen gevoegd.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en de beroepen dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.
4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. De beroepen zijn daarom gegrond.
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 16 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13031) geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk geachte ‘first in first out’ (hierna: fifo)-principe van de minister. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo-principe ter hand wordt genomen. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven de aanvraag van eisers in juni 2025 in behandeling te kunnen nemen. Dit betekent dat de minister vóór 30 augustus 2025 een beslissing op de aanvragen van eisers bekend dient te maken.
9.
Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat de minister slechts éénmaal een rechterlijke dwangsom verbeurt omdat sprake is van aanvragen waarbij samenhang kan worden aangenomen. Eisers hebben daar ook ook verzocht in de aanvraag van 18 januari 2024. De beroepen zijn bovendien door dezelfde gemachtigde ingediend. Daarnaast zijn eisers gezinsleden van elkaar.
10. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de minister op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb aan eisers in onderhavige zaken verschuldigd is. Eisers hebben verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, de minister tot
30 augustus 2025 de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de minister verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in door eisers gezamenlijk gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om vóór 30 augustus 2025 alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers in onderhavige zaken gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers in onderhavige zaken gezamenlijk verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers in onderhavige zaken gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van T.H. Bos, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.