ECLI:NL:RBDHA:2025:22705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
24/8614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake jeugdhulp voor minderjarige met autismespectrumstoornis

In deze zaak heeft eiseres, als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg inzake jeugdhulp. De rechtbank Den Haag heeft op 28 november 2025 uitspraak gedaan in de bodemprocedure, waarbij het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres had jeugdhulp aangevraagd op grond van de Jeugdwet, maar het college verklaarde haar bezwaar tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk en ongegrond. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten, omdat deze betrekking hadden op afgesloten periodes in het verleden. Eiseres had geen schade aangetoond en het oordeel over de bestreden besluiten had geen gevolgen voor toekomstige perioden. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, waardoor de bestreden besluiten in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, het college
(gemachtigde: E. Doeve).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de beslissing op bezwaar van 18 september 2024 (bestreden besluit 1), waarbij het bezwaar tegen de primaire besluiten van 15 maart 2024 (primair besluit 1) en van 26 april 2024 (primair besluit 2) niet-ontvankelijk is verklaard. Deze uitspraak gaat ook over de afzonderlijke beslissing op bezwaar van 18 september 2024 (bestreden besluit 2), waarbij het bezwaar tegen de primaire besluiten van 31 mei 2024 (primair besluit 3) en van 2 juli 2024 (primair besluit 4) ongegrond is verklaard. Eiseres is het daar niet mee eens.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Eiseres heeft op 16 augustus 2023 namens en ten behoeve van haar minderjarige dochter [minderjarige] jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw) aangevraagd. Het college heeft eiseres met primair besluit 1 voor de periode van 1 maart 2024 tot en met 31 mei 2024 jeugdhulp toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ter grootte van € 25 per uur voor individuele begeleiding. Het gemiddeld maandbedrag is daarbij vastgesteld op € 4.143,33. [1]
1.1.
Met primair besluit 2 heeft het college primair besluit 1 herzien, het aantal uren daarbij verhoogd [2] en het gemiddeld maandbedrag vastgesteld op € 5991,66 per maand. Het tegen primair besluit 1 en 2 gemaakte bezwaar heeft het college niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat procesbelang ontbreekt.
1.2.
Met primair besluit 3 heeft het college eiseres voor de periode van 1 juni 2024 tot en met 31 augustus 2024 jeugdhulp toegekend in de vorm van een pgb ter grootte van € 25 per uur voor individuele begeleiding. Het gemiddeld maandbedrag is daarbij vastgesteld op € 7.108,33. [3]
1.3.
Met primair besluit 4 heeft het college het aan eiseres toegekende pgb met ingang van 28 juni 2024 stopgezet, op de grond dat de ingehuurde zorgverlener niet meer beschikbaar is voor de inzet van jeugdzorg. Het tegen primair besluit 3 en 4 gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar gemachtigde en [naam 1] (Wmo begeleidster) deelgenomen. Voor het college was aanwezig gemachtigde E. Doeve en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Met bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank stelt vast deze besluitvorming betrekking had op de ten behoeve van [minderjarige] voor de periode van 1 maart 2024 tot en met 31 mei 2024 toegekende jeugdzorg. Dit betreft een afgesloten periode in het verleden.
2.1.
De indiener van een beroepschrift moet daarbij ook procesbelang hebben. Volgens vaste rechtspraak is daarvan eerst sprake als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang is gelegen in de beoordeling van een aanspraak die ziet op een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
2.2.
De rechtbank beantwoordt de vraag of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit deel van haar beroep ontkennend. De besluitvorming ziet op een afgesloten periode in het verleden. Eiseres heeft in deze periode jeugdhulp gehad en gesteld noch gebleken is dat er sprake is van geleden schade, of dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Eiseres heeft pas voor het eerst op de zitting aangevoerd dat zij zorgverlener [naam 3] van [instelling] uit eigen portemonnee heeft bijbetaald. Zij heeft dit echter niet aan de hand van financiële stukken aannemelijk gemaakt. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij dit onderdeel van haar beroep.
2.3.
Voor zover het beroep is gericht tegen bestreden besluit 1 is het dus niet-ontvankelijk.
2.4.
De rechtbank bespreekt hierna het beroep van eiseres gericht tegen bestreden besluit 2 en gaat daarbij uit van de volgende feiten.
2.4.1.
[minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2014 en heeft een autismespectrumstoornis en een algehele ontwikkelingsachterstand, waardoor zij gedragsproblemen heeft. Het college heeft haar voor de periode van 1 juni 2024 tot en met 31 augustus 2024 jeugdhulp toegekend in de vorm van een pgb ter grootte van € 25 per uur [4] voor individuele begeleiding. Het college heeft het pgb met ingang van 28 juni 2024 beëindigd. Met bestreden besluit 2 heeft het college de hoogte van het pgb, alsmede de beëindiging ervan met ingang van 28 juni 2024 gehandhaafd.
3. Bestreden besluit 2 berust wat betreft de handhaving van het gehanteerde niet professionele tarief, op het gegeven dat zorgverlener [naam 3] niet beschikt over een SKJ-registratie. Omdat het bezwaar volgens het college van rechtswege ook betrekking had op de beëindiging van het pgb met ingang van 28 juni 2024, heeft het college dat ook beoordeeld en gehandhaafd, op de grond dat [naam 3] niet langer bereid was om tegen het lage tarief jeugdzorg te verlenen.
4. Eiseres heeft het standpunt van het college gemotiveerd betwist en heeft op 20 augustus 2024 opnieuw jeugdhulp aangevraagd. Met het primair besluit van 29 november 2024 heeft het college eiseres opnieuw een pgb voor individuele begeleiding toegekend ter grootte van € 14,78 per uur (niet-professioneel tarief) voor de periode van 1 november 2024 tot en met 31 januari 2025. [5] Het daartegen gemaakte bezwaar heeft eiseres ingetrokken. Ter zitting heeft het college onweersproken te kennen gegeven dat eiseres tot 1 januari 2026 weer een pgb ontvangt voor logeeropvang en steun bij het avondeten.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ook ziet op een afgesloten periode in het verleden. Eiseres heeft van 1 juni 2024 tot 28 juni 2024 een pgb ontvangen voor logeeropvang. Het pgb is per 28 juni 2024 beëindigd en met ingang van 1 november 2024 weer toegekend. Tot 1 januari 2026 ontvangt eiseres een pgb voor logeeropvang en steun bij het avondeten. De vraag is dus ook hier of er sprake is van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang is gelegen in de beoordeling van een aanspraak die ziet op een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
6. De rechtbank is van oordeel dat er ook met betrekking tot deze afgesloten periode in het verleden (de periode van 1 juni 2024 tot 1 november 2024) geen sprake is van procesbelang. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden dan wel dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres in de genoemde periode jeugdzorg uit eigen portemonnee heeft ingekocht.
7. Ook voor zover het beroep is gericht tegen bestreden besluit 2 is het niet-ontvankelijk, wegens het ontbreken van procesbelang.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de bestreden besluiten 1 en 2 in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via "Formulieren en inloggen" op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aantal uren voor maand 1: 188 uur, voor maand 2: 149,5 uur, voor maand 3: 158 uur.
2.Voor maand 1: 188 uur, maand 2: 257,5 uur, maand 3: 273,5 uur.
3.Aantal uren voor maand 1: 322 uur, voor maand 2: 257,5 uur, voor maand 3: 273,5 uur.
4.Dit is het niet-professionele tarief.
5.Het gaat voor de duur van de beschikking om een logeervergoeding van € 8646,30 voor 9 weekenden.