ECLI:NL:RBDHA:2025:22708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
NL24.32144 en NL24.32145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en afwijzing door de minister van Asiel en Migratie met zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek

Deze uitspraak betreft het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Somalische nationaliteit heeft, heeft op 4 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd op 8 augustus 2024 afgewezen als ongegrond. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij ook verzocht heeft om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 31 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij bepaalde documenten niet heeft overgelegd, maar heeft eiser niet in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom deze documenten ontbreken. De rechtbank concludeert dat verweerder niet volgens zijn eigen beleid heeft gehandeld en dat de motivering van de afwijzing onvoldoende is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.32144 (beroep) en NL24.32145 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. van Kammen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van der Burg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij is het hier niet mee eens.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij bepaalde documenten niet heeft overgelegd. Hij heeft eiser echter niet volgens zijn beleid tijdens het nader gehoor in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom hij deze documenten niet heeft kunnen overleggen. Ook heeft verweerder niet goed gemotiveerd waarom hij deze documenten verwacht en waarom de verklaringen van eiser, over waarom hij die stukken niet kan overleggen, niet bevredigend zijn. Het beroep is daarom gegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 4 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 augustus 2024 afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [datum] 2006. De vader van eiser is benaderd door Al Shabaab om belasting te betalen vanwege het bezitten van een winkel. Hij weigerde dit en werd daarna bedreigd door Al Shabaab. Daarom is hij op een gegeven moment bij de oom van eiser ondergedoken. Na een week ondergedoken te hebben gezeten is zijn vader naar buiten gegaan om de moskee te bezoeken en toen is hij vermoord door Al Shabaab. Eiser is na de moord telefonisch benaderd door Al Shabaab. Zij hebben hem verteld dat ze zijn vader hebben vermoord en dat eiser belasting zou moeten gaan betalen en voor de rechtbank zou moeten verschijnen. Er is niet tegen eiser gezegd hoeveel en wanneer hij moet betalen. Eiser is na het telefoontje ondergedoken en heeft na tien dagen Somalië verlaten. Eiser heeft nooit met zijn vader gesproken over de problemen met Al Shabaab, maar hij heeft dit na het overlijden van zijn vader van zijn oom gehoord. Eiser heeft, behalve het ene telefoontje, nooit iets vernomen van Al Shabaab. Eiser is bang om bij terugkeer naar Somalië gedood te worden door Al Shabaab.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op basis van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft ook een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder stelt dat eisers asielrelaas uit de volgende relevante elementen bestaat:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met Al Shabaab.
4.1.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat de problemen met Al Shabaab ongeloofwaardig zijn. Verweerder werpt op grond van artikel 31, zesde lid en onder b, van de Vw tegen dat eiser geen relevante documenten overgelegd heeft die dit asielmotief onderbouwen, zoals officiële en indicatieve documenten ten aanzien van het overlijden van zijn vader, het eigendom van de winkel of de dreiging van Al Shabaab, en niet heeft aangetoond dat het niet mogelijk is om de documenten te overleggen. Daarnaast werpt verweerder op grond van artikel 31, zesde lid en onder c, van de Vw tegen dat eisers verklaringen over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder betrekt hierbij dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de dood van zijn vader en onlogische verklaringen heeft afgelegd over het dreigement van Al Shabaab. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het contact met zijn familie. Ook doet afbreuk aan de geloofwaardigheid dat eiser in het aanmeldgehoor heeft aangegeven te vrezen voor rekrutering door Al Shabaab, terwijl dit niet terugkomt in zijn verklaringen in het nader gehoor. De informatie uit openbare bronnen is volgens verweerder onvoldoende voor een ander oordeel.
4.2.
Verweerder beoordeelt daarna het geloofwaardige asielmotief, namelijk eisers identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder betrekt hierbij dat eiser uit de wijk [wijk] in [plaats] komt, en dat uit openbare bronnen volgt dat dit gebied niet onder de macht of controle staat van Al Shabaab.
Heeft verweerder de problemen van eiser met Al Shabaab ongeloofwaardig mogen achten?
Documenten (artikel 31, zesde lid en onder b, van de Vw)
5. Eiser heeft gemotiveerd betwist dat verweerder meer documenten van hem mocht verwachten dan hij heeft overgelegd. Ten aanzien van het overlijden van zijn vader heeft eiser in beroep desalniettemin een ‘death report’ van het ziekenhuis in [plaats] overgelegd.
5.1.
In artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b van de Vw is bepaald dat de vreemdeling ten aanzien van zijn verklaringen het voordeel van de twijfel krijgt ondanks het ontbreken van onderbouwende documenten als alle relevante elementen waarover hij beschikt zijn overgelegd en er een bevredigende verklaring is gegeven omtrent het ontbreken van andere elementen.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder beleid voert dat ziet op deze bepaling. In paragraaf C1/4.3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat het volgende:
Met het overleggen van alle relevante elementen wordt alle documentatie ter staving van de verschillende relevante feiten en/of omstandigheden bedoeld. Wanneer bepaalde van deze documenten ontbreken, dan wordt de vreemdeling in de gelegenheid gebracht te verklaren waarom hij deze documenten niet heeft. De IND beoordeelt vervolgens of de verklaring bevredigend is. De vraag of de verklaringen van de vreemdeling over het ontbreken van bewijsmateriaal bevredigend zijn, betreft een individuele toets.
Dit betekent dat tijdens het gehoor gevraagd moet worden naar documenten ter onderbouwing van de relevante feiten en/of omstandigheden. Verwacht mag worden dat een vreemdeling die hier asiel aanvraagt zijn asielrelaas met documenten onderbouwt. De verklaring van de vreemdeling dat hij zijn documenten ter staving van zijn asielmotief onderweg is kwijtgeraakt/niet goed heeft bewaard, wordt door de IND op zichzelf niet gezien als een bevredigende verklaring voor het ontbreken van documenten.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet volgens het genoemde beleid gehandeld heeft. Verweerder heeft eiser namelijk niet in het nader gehoor in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom hij de door verweerder genoemde relevante documentatie omtrent de eigendom van de winkel, het overlijden van zijn vader en de bedreigingen van Al Shabaab niet heeft kunnen overleggen. Verweerder heeft hier in het geheel niet naar gevraagd. In zoverre heeft verweerder dus niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld.
5.3.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat uit de besluitvorming onvoldoende duidelijk blijkt waarom verweerder vindt dat eiser over de door hem genoemde documenten zou moeten ‘beschikken’ in de zin van artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw. Gelet op de formulering van deze bepaling en het algemene uitgangspunt dat het voor vreemdelingen in vluchtsituaties vaak niet mogelijk is om bewijs te verzamelen en mee te nemen [1] ligt het namelijk in de eerste plaats op de weg van verweerder om dat aan te geven als hij deze tegenwerping hanteert. Ook heeft verweerder niet goed gemotiveerd waarom de door eiser bij zienswijze en in beroep gegeven verklaringen voor het ontbreken van deze documenten niet bevredigend zijn. De rechtbank geeft de volgende redenen voor dat oordeel.
5.3.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit onder verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht over Somalië uit 2023 aangegeven dat bekend is dat documenten in Centraal- en Zuid-Somalië een beperkte rol spelen, maar dat uit landeninformatie niet volgt dat er in zijn geheel geen documenten of stukken voor handen zijn. Voor het overige heeft verweerder niet gemotiveerd waarom hij vindt dat eiser zou moeten beschikken over documenten ten aanzien van de eigendom van de winkel. Dat acht de rechtbank onvoldoende toegespitst op de tegengeworpen documenten en daarom niet voldoende. Dit te meer in het licht van de eigen constatering van verweerder dat documenten in Somalië een beperkte rol spelen en de verklaring van eiser dat er verschillende rechtssystemen in Somalië van toepassing zijn en er geen sprake is van een goed functionerende rechtsstaat. Dat wordt ondersteund door het Algemeen Ambtsbericht van Somalië van 2025. In dit ambtsbericht wordt verder vermeld dat de verschillende rechtssystemen niet geïntegreerd zijn, vaak door elkaar worden gebruikt en dat in alle delen van Somalië de meeste zaken afgehandeld worden door het gewoonterecht. [2]
5.3.2.
Wat betreft de tegengeworpen ontbrekende overlijdensakte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit landeninformatie van Unicef over Somalië [3] volgt dat het wettelijk verplicht is om een overlijden te registreren en dat een overlijdensakte nodig is voor een begrafenisvergunning. Nu eiser heeft verklaard dat hij de begrafenis van zijn vader heeft bijgewoond, volgt hij niet dat zijn familie niet in bezit is van een overlijdensakte. De rechtbank volgt deze motivering niet. De door verweerder aangehaalde landeninformatie ziet op de juridische werkelijkheid en niet op de feitelijke. Dat begrafenissen in de herkomstomgeving van eiser dan wel elders in Somalië feitelijk niet kunnen worden georganiseerd zonder dat daar een vergunning voor is verkregen, volgt niet uit deze informatie. Daarbij wijst de rechtbank ook op wat zij hiervoor al overwogen heeft onder 5.3.1 over de onduidelijkheid die in het algemeen bestaat over documenten en de regels die worden toegepast in Somalië. Ook heeft eiser er terecht op gewezen dat uit de landeninformatie van Unicef volgt dat er geen sanctie staat op het niet registreren van een overlijden.
5.3.3.
Tot slot heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij vindt dat eiser over documenten zou moeten beschikken ten aanzien van de bedreigingen van Al Shabaab. In het bestreden besluit volgt verweerder dat eiser niet in het bezit is van de telefoon van de winkel, waarop de bedreigingen zijn ontvangen. Verweerder stelt zich echter, wederom onder verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht over Somalië uit 2023, op het standpunt dat het aan eiser is om de bedreigingen van Al Shabaab verder te onderbouwen met documenten omdat uit landeninformatie niet blijkt dat er in het geheel geen documenten kunnen worden overgelegd. Nu verweerder niet heeft aangegeven over welke documenten eiser volgens hem zou moeten kunnen beschikken, is in het geheel niet duidelijk waarom verweerder vindt dat eiser voor hem beschikbare documenten niet heeft overgelegd.
5.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen kleven er een zorgvuldigheidsgebrek en motiveringsgebrek aan het besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de ontbrekende documenten een zwaarwegend onderdeel en het uitgangspunt van de afwijzing. Verweerder heeft ook niet het standpunt ingenomen dat de tegenwerpingen onder artikel 31, zesde lid, sub c van de Vw de afwijzing zelfstandig kunnen dragen. Verweerder moet de geloofwaardigheidsbeoordeling dus opnieuw maken met als uitgangspunt wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van wat verder door eiser is aangevoerd.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. Daarbij geldt dat als hij het ontbreken van documenten alsnog wil tegenwerpen, hij volgens zijn beleid eiser daarover eerst zal moeten horen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken. In het kader van het te nemen besluit wijst de rechtbank er nog op dat op 9 september 2025 het landenbeleid ten aanzien van [plaats] is veranderd en dat verweerder daar tot nog toe geen standpunt over heeft ingenomen.
6.1.
Nu met deze uitspraak op het beroep van eiser is beslist, is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in totaal € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, € 907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 augustus 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Poortier, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover dit gaat over het beroep, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, onder 8.
2.Algemeen Ambtsbericht van Somalië april 2025, p. 110.
3.Unicef, Somalia, Death Registration, geen datum https://data.unicef.org/crvs/somalia,