ECLI:NL:RBDHA:2025:22713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
NL25.37694 en NL25.37695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een inreisverbod in asielprocedure

In deze zaak heeft eiseres, een Colombiaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar asielaanvraag, de onmiddellijke vertrektermijn en het inreisverbod. Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven dat zij enkel in beroep gaat tegen het opgelegde inreisverbod. De rechtbank heeft zich in deze uitspraak uitsluitend gericht op de rechtmatigheid van het inreisverbod. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod. Dit besluit blijft dus in stand. De rechtbank legt in haar uitspraak uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Eiseres heeft op 15 januari 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de verweerder op 12 augustus 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiseres heeft een onmiddellijke vertrektermijn gekregen en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat zij bereid is om terug te keren naar Colombia, maar dat zij dit wil doen met gebruikmaking van de visumvrije periode, zodat zij kan pendelen tussen Nederland en Colombia. Eiseres heeft aangevoerd dat het inreisverbod onredelijk bezwarend voor haar is, omdat zij een relatie heeft in Nederland en steun ontvangt van haar vriendin.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, maar oordeelt dat de verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres haar relatie niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank volgt de motivering van de verweerder dat, zelfs als er sprake zou zijn van een relatie, deze op afstand kan worden onderhouden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het inreisverbod in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.37694 (beroep) en NL25.37695 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres,V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. P.C. Menick),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Samenvatting

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar asielaanvraag, de onmiddellijke vertrektermijn en het inreisverbod. Ter zitting heeft zij toegelicht dat ze in beroep alleen opkomt tegen het opgelegde inreisverbod. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak daarom alleen de rechtmatigheid van het inreisverbod.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij geen aanleiding ziet om gebruik te maken van de bevoegdheid om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Het inreisverbod blijft dus in stand. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Eiseres heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1980. Ze heeft op 15 januari 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 12 augustus 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, een onmiddellijke vertrektermijn gegeven en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Ook heeft verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Wat is er tussen partijen in geschil?
4. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij in beroep alleen opkomt tegen het inreisverbod, en dat zij niet opkomt tegen de afwijzing van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit.
Had verweerder gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod?
5. Eiseres voert aan dat er persoonlijke omstandigheden zijn waardoor het inreisverbod onredelijk bezwarend voor haar is. Eiseres heeft namelijk een relatie in Nederland en heeft een vriendin hier, van wie zij veel steun krijgt. In het aanmeldgehoor heeft zij al verklaard dat zij een liefdesrelatie heeft met haar partner in Nederland. In het nader gehoor heeft zij verklaard dat deze relatie voorbij was, maar verweerder heeft hier ten onrechte niet op doorgevraagd. Dit was een momentopname; de relatie is spoedig daarna hersteld. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij en haar partner op dit moment een relatie hebben en samenwonen. Zij kunnen foto’s overleggen waaruit blijkt dat ze een relatie hebben. Eiseres is bereid om terug te gaan naar Colombia, maar dan met gebruikmaking van de visumvrije periode, en zo op en neer pendelen tussen Nederland en Colombia. Als ze een inreisverbod opgelegd krijgt, kan haar partner alleen naar haar toekomen de komende twee jaar. Haar partner heeft geen banden met Colombia. Daarnaast is het voor eiseres heel zwaar om twee jaar lang in Colombia te moeten verblijven. In verband met deze redenen zou verweerder gebruik moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 66a, achtste lid, van de Vw en moeten afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Ook voert eiseres aan dat er rekening gehouden moet worden met artikel 8 van het EVRM [1] .
5.1.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond en dat er daarom een inreisverbod van twee jaar opgelegd is. Dit volgt ook zo uit de wet, en is daarmee rechtmatig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar gestelde relatie niet onderbouwd heeft. Foto’s zijn niet voldoende. Er is dan ook geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, die maakt dat het inreisverbod onrechtmatig is. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat, al zou er wel sprake zijn van een relatie, de partner van eiseres haar in Colombia kan opzoeken en zij via digitale middelen contact kunnen onderhouden. Dat haar partner geen band heeft met Colombia maakt daarbij niet uit, omdat het zal gaan om korte bezoekjes. Na twee jaar wordt het inreisverbod opgeheven en dan kan eiseres zelf weer naar Nederland komen om haar partner te bezoeken. Verweerder ziet daarom geen reden voor toepassing van zijn bevoegdheid om af te zien van het opleggen van het inreisverbod.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat hij in deze omstandigheden geen reden ziet om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. De rechtbank volgt verweerder in zijn motivering dat eiseres haar relatie niet onderbouwd heeft, nu zij onvoldoende stukken heeft overgelegd die de relatie onderbouwen en eiseres in het nader gehoor heeft verklaard dat de relatie voorbij was [2] . Ook volgt de rechtbank de motivering van verweerder dat eiseres – als er wel sprake zou zijn van een relatie – haar relatie op afstand kan onderhouden doordat haar partner op bezoek kan komen in Colombia of door contact met hem te onderhouden via digitale middelen de komende twee jaar. De rechtbank wijst er hierbij nog op dat uit paragraaf A4/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 blijkt dat verweerder alleen af moet zien van het opleggen van een inreisverbod als het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Verweerder heeft kunnen stellen dat dit zich niet voordoet omdat het bestaan van de relatie niet is onderbouwd. Tot slot heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheid dat eiseres een vriendin in Nederland heeft ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de uitvaardiging van een inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
6.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het inreisverbod in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
7. Nu op het beroep is beslist, bestaat er geen reden om het verzoek om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Poortier, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover dit gaat over het beroep, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
2.Verslag nader gehoor, p. 14.