In deze zaak heeft eiseres, een Colombiaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar asielaanvraag, de onmiddellijke vertrektermijn en het inreisverbod. Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven dat zij enkel in beroep gaat tegen het opgelegde inreisverbod. De rechtbank heeft zich in deze uitspraak uitsluitend gericht op de rechtmatigheid van het inreisverbod. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod. Dit besluit blijft dus in stand. De rechtbank legt in haar uitspraak uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Eiseres heeft op 15 januari 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de verweerder op 12 augustus 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiseres heeft een onmiddellijke vertrektermijn gekregen en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat zij bereid is om terug te keren naar Colombia, maar dat zij dit wil doen met gebruikmaking van de visumvrije periode, zodat zij kan pendelen tussen Nederland en Colombia. Eiseres heeft aangevoerd dat het inreisverbod onredelijk bezwarend voor haar is, omdat zij een relatie heeft in Nederland en steun ontvangt van haar vriendin.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, maar oordeelt dat de verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres haar relatie niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank volgt de motivering van de verweerder dat, zelfs als er sprake zou zijn van een relatie, deze op afstand kan worden onderhouden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het inreisverbod in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.