Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.Waar gaat deze zaak over?
2.De procedure
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
in beginseltoewijsbaar is.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, dat de man, gedaagde, wordt veroordeeld tot betaling van 400 gouden Bahar-e-Azadi muntstukken, zoals eerder door een Iraanse rechtbank is bepaald. De vrouw stelt dat de man niet heeft voldaan aan het vonnis van de Iraanse rechtbank van 4 januari 2021, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van deze bruidsgave. De man betwist de vordering en stelt dat er geen bruidsgave is overeengekomen. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de vrouw, hoewel in beginsel toewijsbaar, moet worden afgewezen omdat de vordering tot betaling van de gouden munten valt binnen de huwelijksgemeenschap van partijen. De rechtbank overweegt dat de vrouw en de man in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat de vordering van de vrouw en de schuld van de man aan haar met elkaar moeten worden verrekend. De rechtbank concludeert dat de vrouw recht heeft op de helft van de 400 gouden munten, maar ook draagplichtig is voor de helft van de schuld van de man, waardoor de vorderingen van de vrouw worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.