In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 30 april 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij de referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister van Asiel en Migratie had de verplichting om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar deze termijn is overschreden. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op tot 1 maart 2026, met toepassing van het fifo-principe. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, en het betaalde griffierecht van € 187,- moet aan eiser worden vergoed.