In deze zaak heeft eiser, een Soedanese vreemdeling, op 15 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft op 17 juni 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 18 juli 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De minister heeft op 8 januari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en de wettelijke beslistermijn is verstreken op 15 juni 2024. De minister heeft op 19 december 2024 alsnog een beschikking genomen, maar deze is afgewezen. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er inmiddels een besluit is genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een apart beroep heeft ingediend tegen het besluit van 19 december 2024, waardoor er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 6:20 van de Awb. Vanwege het vervallen van procesbelang is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze hersteluitspraak gedaan omdat in de oorspronkelijke uitspraak ten onrechte geen rekening is gehouden met het verweerschrift van de minister. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.