ECLI:NL:RBDHA:2025:2288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL23.31715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure betreffende tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 februari 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de minister van Asiel en Migratie in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had bezwaar ingediend tegen een besluit van 7 september 2023, waarin de minister oordeelde dat verzoekster niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55 EG) viel. Op 5 oktober 2023 vroeg verzoekster om een voorlopige voorziening. De minister verklaarde op 15 april 2024 het bezwaar gegrond, waarna verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening introk en de minister verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De minister gaf aan bereid te zijn de proceskosten aan verzoekster te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan. Hij wijst het verzoek toe, omdat de minister tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening. De minister had in het besluit van 15 april 2024 erkend dat het eerdere besluit van 7 september 2023 onrechtmatig was en heeft aangeboden de proceskosten van € 907,- te vergoeden.

De rechtbank concludeert dat het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31715

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de minister in de proceskosten.
1.1.
Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van 7 september 2023 waarin de minister van oordeel is dat verzoekster niet valt onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55 EG). Op 5 oktober 2023 heeft verzoekster om een voorlopige voorziening gevraagd.
1.2.
Bij besluit van 15 april 2024 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Verzoekster heeft vervolgens het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en daarbij verzocht de minister te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De minister heeft de rechtbank laten weten bereid te zijn de proceskosten aan verzoekster te vergoeden.
1.5.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
3. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift tegemoet is gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
4. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister in het besluit van 15 april 2024 tegemoetgekomen aan de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. De minister heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt geteld dat het besluit van 7 september 2023 is herroepen wegens een aan haar te wijten onrechtmatigheid. Ook ter zake van het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening geeft de minister bij brief van 13 februari 2025 aan bereid te zijn de proceskosten van € 907,- aan verzoekster te vergoeden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe tot een bedrag van
€ 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:84, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
2.Artikel 8:75a van de Awb, nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, is artikel 8:75a van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.