Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam], verzoekster,
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
€ 907,-.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 februari 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de minister van Asiel en Migratie in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had bezwaar ingediend tegen een besluit van 7 september 2023, waarin de minister oordeelde dat verzoekster niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55 EG) viel. Op 5 oktober 2023 vroeg verzoekster om een voorlopige voorziening. De minister verklaarde op 15 april 2024 het bezwaar gegrond, waarna verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening introk en de minister verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De minister gaf aan bereid te zijn de proceskosten aan verzoekster te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan. Hij wijst het verzoek toe, omdat de minister tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening. De minister had in het besluit van 15 april 2024 erkend dat het eerdere besluit van 7 september 2023 onrechtmatig was en heeft aangeboden de proceskosten van € 907,- te vergoeden.
De rechtbank concludeert dat het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.