In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Turkse zelfstandige, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen met het primaire besluit van 26 januari 2024, en het bezwaar van eiser tegen dit besluit was ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 juli 2024. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij zijn gemachtigde aanwezig was, terwijl de gemachtigde van de minister zich afmeldde. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de hoorplicht heeft geschonden, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had in bezwaar aangevoerd dat hij niet in staat was om bepaalde documenten te overleggen, omdat hij formeel geen arbeid mocht verrichten. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet gehoord was, en dat de minister het bestreden besluit niet zorgvuldig had voorbereid. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.