ECLI:NL:RBDHA:2025:2295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische vreemdeling in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 7 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de gronden voor de bewaring en stelde dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen, en dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om Nederland te verlaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, en dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in het indienen van claimverzoeken bij andere lidstaten, en dat er geen verplichting bestond om claimverzoeken bij alle lidstaten in te dienen. Eiser had ook geen recht op schadevergoeding, omdat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in het kader van asielprocedures, evenals de voorwaarden waaronder een maatregel van bewaring kan worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden van de zaak en de risico's van onttrekking aan het toezicht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6089

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 14 en 17 februari 2025 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 17 februari 2025 een verweerschrift ingediend. Op 18 februari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3e en alle lichte gronden. Eiser stelt dat deze gronden niet aan hem tegengeworpen kunnen worden omdat hij al op 4 februari 2025 in bewaring is gesteld. Verweerder kan daarom niet aan hem tegenwerpen dat hij niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Ook wist eiser niet dat hij Nederland moest verlaten, althans dat is hem niet medegedeeld, dan wel is hem dat ruim twee jaar geleden verteld. Verder werpt verweerder ten onrechte aan hem tegen dat hij geen vaste woon- en verblijfsplaats heeft. Ook beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft namelijk een schadevergoeding van €430 ontvangen omdat de maatregel van bewaring van 4 februari 2025 is opgeheven en onrechtmatig is bevonden.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser beroepsgronden heeft gericht tegen de zware gronden 3d en 3e. Deze gronden zijn niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Echter gelet op de tekst van deze beroepsgronden van eiser begrijpt de rechtbank deze beroepsgronden zo dat hij bedoeld heeft deze beroepsgronden aan te voeren als gericht tegen de lichte gronden. De rechtbank zal deze beroepsgronden dan ook als zodanig aanmerken.
5. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Het gegeven dat eiser voor deze maatregel van bewaring al vanaf 4 februari 2025 in bewaring zat, maakt niet dat verweerder de zware gronden 3a en 3b niet heeft kunnen tegenwerpen. Immers feitelijk juist is dat eiser niet beschikt over een reisdocument met daarin een visum zodat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Daarnaast is eiser tijdens een eerdere asielaanvraag op 31 augustus 2021 met onbekende bestemming vertrokken, zodat ook feitelijk juist is dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken. Ook de lichte gronden 4a en 4c heeft verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen. Eiser beschikt immers niet over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Ook is eiser niet ingeschreven in de Basisregistratie personen. Eiser heeft gelet daarop geen vaste woon- en verblijfsplaats.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b en de lichte gronden 4a en 4c al voldoende zijn. Hieruit volgt dat sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden hoeven daarom geen bespreking.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht naar een andere lidstaat, dan wel aan zijn uitzetting naar Tunesië. Eiser kan niet terugkeren naar Duitsland, Frankrijk, Italië of Zwitserland. Zij hebben immers aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd of hem geregistreerd als ‘niet tot Schengen toe te laten vreemdeling’. Bovendien heeft Duitsland het claimverzoek van de Nederlandse autoriteiten geweigerd. Verweerder had gelijktijdig een claimverzoek moeten indienen bij de Zwitserse, Finse, Franse en Italiaanse autoriteiten. Verder heeft eiser herhaaldelijk verklaard dat hij zo spoedig mogelijk wil terugkeren naar Tunesië. Door verweerder zijn ten onrechte geen uitzettingshandelingen verricht gericht op uitzetting naar Tunesië. Niet gebleken is dat verweerder getracht heeft om eisers verlopen paspoort, dat in bezit is van de Franse autoriteiten, te verkrijgen.
8. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. Verweerder heeft op 7 februari 2025 een claimverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten. Op 10 februari 2025 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek geweigerd, omdat zij stellen dat Zwitserland verantwoordelijk is. Op 12 februari 2025 heeft verweerder een claimverzoek verstuurd aan de Zwitserse autoriteiten. Verweerder werkt daarmee voldoende voortvarend aan eisers overdracht. De rechtbank is het met verweerder eens dat op hem niet de verplichting rust om een claimverzoek in te dienen bij alle lidstaten waar eiser illegaal is ingereisd of een asielaanvraag heeft ingediend. Dat eiser geen toegang zal krijgen tot één van deze lidstaten volgt de rechtbank evenmin. Een terugkeerbesluit of registratie in het NL-SIS-II-systeem staat namelijk niet aan overdracht in het kader van de Dublinverordening in de weg.
9. Verweerder is verder niet gehouden om handelingen te verrichten die gericht zijn op uitzetting van eiser naar Tunesië. Er zijn immers concrete aanwijzingen dat een andere lidstaat dan Nederland verantwoordelijk is voor eiser op grond van de Dublinverordening. Indien eiser wenst terug te keren naar Tunesië kan hij een verzoek indienen bij het IOM [1] in Nederland dan wel een andere lidstaat na zijn overdracht. Uit het verweerschrift volgt verder dat verweerder via de liaison in Frankrijk tracht het paspoort van eiser te verkrijgen. Echter verweerder is hiertoe evenmin gehouden nu een paspoort niet noodzakelijk is om de overdracht van eiser te realiseren.
10. Tot slot voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Doordat eiser na de eerder onrechtmatig bevonden maatregel van bewaring in bewaring is gehouden, is hem de mogelijkheid onthouden om zelfstandig terug te keren.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere, minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Uit de gronden van bewaring volgt dat sprake is van een significant risico op onttrekking. Eiser heeft verder verklaard dat hij terug wenst te keren naar Tunesië. Dat is een voldoende indicatie dat eiser niet zal terugkeren naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor eiser op grond van de Dublinverordening. Bovendien heeft eiser voor zijn inbewaringstelling voldoende mogelijkheden gehad om terug te keren naar Tunesië en heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Eiser beschikt verder niet over de benodigde documenten om zelfstandige terugkeer naar Tunesië te realiseren. Tot slot is niet gebleken dat de detentie onevenredig bezwarend is voor eiser.
12. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Internationale Organisatie voor Migratie.