ECLI:NL:RBDHA:2025:2297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51939 en NL24.51940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over problemen met dorpelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser heeft op 8 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 22 december 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 4 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder niet. Eiser vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Pakistan vanwege conflicten met dorpelingen over een stuk grond, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat hij geen overtuigende details heeft gegeven over de aanleiding van de vijandigheid. Bovendien heeft eiser eerder verklaard dat hij naar Nederland is gekomen voor toeristische doeleinden, wat afbreuk doet aan zijn geloofwaardigheid. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.51939 en NL24.51940
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 8 december 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en M.N. Haidari als tolk. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1996. Hij heeft asiel aangevraagd, omdat hij vreest dat hij bij terugkeer naar Pakistan of Maleisië zal worden vermoord door mensen uit het dorp. De familie van eiser bezit een stuk grond en is daarover al lange tijd in conflict. Mensen uit het dorp hebben eiser en zijn familie met de dood bedreigd en de grond illegaal in hun bezit genomen.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, en 2) problemen met de dorpelingen vanwege een stuk grond.
3.1.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De problemen met de dorpelingen vanwege een stuk grond vindt verweerder ongeloofwaardig. Redengevend hiervoor is dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, omdat hij op verschillende punten vaag en tegenstrijdig heeft verklaard. Ook heeft eiser geen details kunnen geven over de aanleiding van de vijandigheid tussen de familie met betrekking tot het stuk grond. Daarnaast zijn de verklaringen van eiser op grote lijnen niet geloofwaardig, omdat eiser is teruggekeerd naar Pakistan en eiser bij de KMar [1] heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen voor toeristische doeleinden. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. [3] Verweerder vindt de problemen met de dorpelingen ten onrechte ongeloofwaardig. Verweerder heeft de verklaringen van eiser niet in samenhang bezien met de mishandeling van hem en zijn vader door de criminelen. Eiser verwijst ten aanzien hiervan naar de zienswijze. Eiser kan geen bescherming krijgen in Pakistan tegen onder andere de doodsbedreigingen. De verklaring van de MPA staaft dat hij geen rechtsbescherming kan krijgen. Dat volgens verweerder de MPA geen regeringsmacht is, doet niet ter zake. Op dit punt is er ook geen tegenstrijdigheid. Verder ziet eiser niet in dat de uitleg over de telefonische dreigementen en de nummerwijziging in Maleisië ongeloofwaardig is, met name omdat dit de reikwijdte van de criminele organisatie onderbouwt om eiser en zijn familie te kunnen lokaliseren. Het bestreden besluit is op deze punten onvoldoende gemotiveerd. Ten slotte heeft verweerder de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met de dorpelingen vanwege een stuk grond ongeloofwaardig zijn.
5.1.
Hier heeft verweerder aan ten grondslag mogen leggen dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, omdat hij op verschillende punten tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het geen hulp kunnen inschakelen van de autoriteiten in Pakistan, over de connecties van de dorpelingen met de overheid en over het overgelegde document van de consulair ambtenaar in Maleisië waaruit een ander asielmotief blijkt. Verweerder heeft daarbij ook kunnen betrekken dat eiser geen details heeft kunnen geven over de aanleiding van het conflict en niet inzichtelijk heeft kunnen maken waarom de dorpelingen het op hem hebben gemunt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over het zoeken van bescherming bij de autoriteiten. Eiser heeft eerst verklaard dat hij niet naar de autoriteiten is gegaan en vervolgens dat hij een MPA-partijlid om hulp heeft gevraagd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat de MPA als volksvertegenwoordigers wel onderdeel uitmaken van de autoriteiten. Daarom heeft verweerder deze verklaringen dan ook tegenstrijdig mogen vinden. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat het criminele netwerk waarover hij het heeft verklaard, bestaat en zich ook uitstrekt tot Maleisië. Het betoog van eiser in beroep over de reikwijdte van de criminele organisatie en de telefonische bedreigingen is dan ook niet relevant en behoeft geen verdere bespreking.
5.2.
Ook heeft verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen dat de verklaringen van eiser op grote lijnen niet geloofwaardig zijn. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de terugkeer van eiser naar Pakistan voor aantal maanden afbreuk doet aan zijn algehele geloofwaardigheid, gelet op de gestelde reikwijdte van de criminele organisatie. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser bij de Koninklijke Marechaussee verklaard heeft in Nederland te zijn voor toeristische doeleinden en dat dit eveneens afbreuk doet aan de oprechtheid van zijn behoefte om internationale bescherming.
5.3.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder een groot aantal punten heeft tegengeworpen in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder is in de besluitvorming uitgebreid ingegaan op de tegenstrijdige verklaringen op verschillende punten, het gebrek aan details over de aanleiding van het conflict, de reden waarom de dorpelingen het op eiser hebben gemunt en de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eiser op grote lijnen. Eiser heeft veel van deze tegenwerpingen in beroep niet (gemotiveerd) bestreden. Voor zover eiser het niet eens is met die tegenwerpingen, kan de rechtbank uit de beroepsgronden dus niet afleiden waarom die tegenwerpingen onjuist zouden zijn.
6. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de problemen van eiser met de dorpelingen vanwege een stuk grond niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Nu in beroep niet is aangevoerd op grond van welke omstandigheden het geloofwaardige element - de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser - leidt tot vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade, kon verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt stellen dat geen sprake is van vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Koninklijke Marechaussee.
2.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Eiser heeft op 6 januari 2025 gronden ingediend en deze aangevuld op 3 februari 2025. Over de gronden van 6 januari 2025 heeft de gemachtigde ter zitting toegelicht dat deze moeten worden gezien als een inleiding. De rechtbank bespreekt in de uitspraak daarom alleen de inhoudelijke gronden zoals ingediend op 3 februari 2025.