ECLI:NL:RBDHA:2025:23004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
09/227505-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag en rijden onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 4 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 augustus 2025 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Oude Nieuwveenseweg in Nieuwveen. De verdachte, geboren in 2003, reed roekeloos en onder invloed van alcohol, waarbij hij een fietser, genaamd [slachtoffer], aanreed. Het slachtoffer liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken pols, onderbeen en bekken. De verdachte overschreed de maximumsnelheid fors en vertoonde slingerend rijgedrag. Hij heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder hulp te bieden aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig maakte aan roekeloosheid en het verlaten van de plaats van het ongeval, maar sprak hem vrij van het rijden onder invloed, omdat het exacte alcoholgehalte niet kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/227505-25
Datum uitspraak: 4 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.H. Bouwman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 augustus 2025 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Oude Nieuwveenseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen verdachte heeft:
- al rijdend op voornoemde weg onvoldoende en/of niet voortdurend zijn aandacht op het overige verkeer en/of de wegsituatie ter plaatse gehad en/of gehouden en/of
- zijn voertuig onvoldoende onder controle gehad en/of gehouden en/of
- slingerend gereden en/of
- gereden met een snelheid van tussen de ongeveer 71 en 98 kilometer per uur, waar 30 kilometer per uur was toegestaan, althans met een (fors) hogere snelheid dan gelet op de wegsituatie ter plaatse veilig en/of toegestaan was en/of
- een aanrijding veroorzaakt met een geparkeerd voertuig en/of
- (vervolgens) bij het passeren van één of meerdere uit tegengestelde rijrichting komende fietsers onvoldoende rechts gehouden, tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met één van die fietsers, te weten [slachtoffer] , waardoor een/die ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een gebroken pols en/of
- een gebroken onderbeen en/of
- gebroken bekken of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
2
(dat) hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden op de Oude Nieuwveenseweg te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, althans in Nederland, op of omstreeks 24 augustus 2025 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
- terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten, en/of
- terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te [slachtoffer] ) letsel was toegebracht;
3
hij op of omstreeks 24 augustus 2025 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, (minimaal) 667 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Verdere standpunten van de officier van justitie komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde kan worden bewezen. Verdere standpunten van de verdediging komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting hebben de volgende feiten en omstandigheden niet ter discussie gestaan en deze feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De verdachte heeft op 24 augustus 2025 rond 02:30 uur een verkeersongeval veroorzaakt op de Oude Nieuwveenseweg in Nieuwveen. Hierbij heeft de verdachte met zijn personenauto een fietser genaamd [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) geraakt. De verdachte kwam uit de richting van de Anne Hendrik Kooistrastraat en ging in de richting van de Geerweg.
De verdachte reed slingerend om een eerste groep fietsers heen en kwam toen in botsing met een – vanuit zijn perspectief – aan de linkerkant van de weg geparkeerde auto. Vervolgens kwam de verdachte in botsing met het slachtoffer terwijl zij hem tegemoet fietste, omdat hij nog steeds te veel aan de linkerzijde van de weg reed.
Zowel het slachtoffer als getuige [getuige 1] hebben verklaard dat de verdachte erg hard reed. [getuige 1] omschreef dat hij de verdachte “met een noodvaart” zag aankomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij reed met een snelheid van 50 kilometer per uur, waar 30 kilometer per uur was toegestaan. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte fors te snel heeft gereden ten tijde van het ongeval.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval meerdere breuken opgelopen, namelijk in haar pols, onderbeen en bekken. De rechtbank merkt dit letsel aan als zwaar lichamelijk letsel, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat medisch ingrijpen voor deze breuken noodzakelijk was en het slachtoffer nog langdurig zal moeten revalideren.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte is weggereden van de plaats van het ongeval, terwijl hij had gemerkt dat hij iemand had aangereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden vastgesteld dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het slachtoffer letsel had opgelopen en dat hij haar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
De ochtend na het ongeval is de verdachte aangehouden en onderworpen aan een blaastest, waaruit een te hoge waarde volgde om een voertuig te kunnen besturen.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de verdachte ten tijde van het ongeval verkeerde onder invloed van alcohol. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte een schuldverwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke gradatie.
Rijden onder invloed
Feit 1
Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij het hiervoor besproken verkeersongeval heeft veroorzaakt, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in – onder andere – artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (WVW). Kort gezegd houdt deze verdenking in dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt terwijl hij onder zodanige invloed van een stof (in dit geval: alcohol) verkeerde, waarvan hij wist of had moeten weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol en overweegt daartoe als volgt. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij op 23 augustus 2025, eerst op een festival en daarna op een buurtfeest, alcoholhoudende drank heeft gedronken. Op dat buurtfeest heeft de verdachte tussen 23:30 en 00:45 uur meermaals contact gehad met getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat de verdachte aangeschoten dan wel dronken was en dat hij onsamenhangend sprak. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte ten tijde van het ongeval, rond 2:30 uur diezelfde nacht, onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, dat hij had moeten weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid zou verminderen.
Feit 3
Voorts is aan de verdachte onder feit 3 ten laste gelegd dat hij als beginnend bestuurder, onder invloed van alcohol een voertuig heeft bestuurd. Ten aanzien van deze verdenking moet worden bewezen dat het alcoholgehalte van zijn adem minimaal 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij is weggereden van de plaats van het ongeval, in de woning van zijn vader nog drie à vier glazen wodka heeft gedronken voordat hij is gaan slapen, een zogenoemde ‘schrikborrel’. Ook zou hij de volgende ochtend nog twee blikjes bier hebben gedronken, voorafgaand aan zijn aanhouding en de afname van zijn blaastest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bovenstaande verklaring van de verdachte als onaannemelijk terzijde moet worden geschoven en dat kan worden bewezen dat het alcoholgehalte van de verdachte ten tijde van het ongeval minimaal 667 microgram is geweest.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar de verklaring van de verdachte en de uitslag van zijn ademanalyse van de ochtend na het ongeval. Uit dit onderzoek volgt dat het alcoholgehalte van de verdachte ten tijde van het ongeval 667 tot 1238 microgram is geweest als geen rekening wordt gehouden met zijn verklaring. Als wel rekening wordt gehouden met zijn verklaring over het drinken van drie glazen wodka en twee blikjes bier, was zijn alcoholgehalte ten tijde van het ongeval 0 tot 355 microgram. Als alleen rekening wordt gehouden met zijn verklaring over het drinken van drie glazen wodka, was zijn alcoholgehalte ten tijde van het ongeval 0 tot 545 microgram.
De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte dat hij bij het opstaan blikjes bier heeft gedronken, als ongeloofwaardig terzijde. Uit een afgetapt telefoongesprek van de stiefmoeder van de verdachte van 25 augustus 2025 blijkt namelijk dat hij in de ochtend geen tijd zou hebben gehad om bier te drinken voordat hij werd aangehouden. Over de schrikborrel bestaat echter meer onduidelijkheid, omdat uit het tapgesprek volgt dat zijn stiefmoeder niet weet wat de verdachte heeft gedronken toen hij thuiskwam na het ongeval. De rechtbank overweegt dat het niet bij voorbaat onaannemelijk is dat de verdachte een aantal glazen wodka heeft gedronken toen hij thuiskwam: de verdachte heeft immers, zo blijkt uit het dossier, een drankprobleem. Uit het voornoemde tapgesprek blijkt bovendien dat de vader en de stiefmoeder van de verdachte wodka in huis hadden en dat de verdachte ook wist waar die stond. Ook wordt de verklaring van de verdachte over de schrikborrel niet uitgesloten door de resultaten van het NFI-onderzoek. De rechtbank zal daarom de verklaring van de verdachte voor zover betrekking hebbend op de na het ongeval gedronken wodka niet als onaannemelijk terzijde schuiven.
Het voorgaande brengt met zich dat het alcoholgehalte van de verdachte ten tijde van het ongeval tussen 0 en 545 microgram is geweest.
Conclusie rijden onder invloed
Zoals eerder is overwogen, kan op basis van de verklaring van de verdachte en de verklaring van getuige [getuige 2] alsook het slingerende rijgedrag van de verdachte worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcohol verkeerde dat hij had moeten weten dat dit zijn rijvaardigheid zou verminderen. Daarbij komt dat ook de verbalisanten die de verdachte de volgende ochtend spraken, roken dat de verdachte een alcoholwalm om zich heen had hangen. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van rijden onder invloed, zoals tenlastegelegd als onderdeel van feit 1.
Gelet op het voorgaande kan echter niet worden vastgesteld wat het precieze alcoholgehalte van de verdachte was ten tijde van het ongeval dan wel of dat hoger was dan 88 microgram, wat voor de bewezenverklaring van feit 3 vereist is. De rechtbank zal de verdachte om die reden vrijspreken van rijden onder invloed, zoals tenlastegelegd onder feit 3.
Mate van schuld aan het ongeval
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW, zoals onder 1 ten laste is gelegd.
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Op basis van hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen ten aanzien van de verkeersgedragingen van de verdachte en het ongeval, kan worden vastgesteld dat er een causaal verband is daartussen.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijke onvoorzichtigheid tot roekeloosheid, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld om het toepassingsbereik daarvan te verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij onder meer moet beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan haar schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Indien dat het geval is, dan bestaat de schuld uit roekeloosheid.
Artikel 5a WVW / roekeloosheid
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met zijn verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte het voertuig bestuurde terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol en dat hij reed met een fors hogere snelheid dan daar was toegestaan. Als gevolg van deze gedragingen heeft de verdachte onvoldoende zijn aandacht op het overige verkeer gehad. Ook is reeds vastgesteld dat de verdachte slingerde en onvoldoende rechts hield, waardoor hij in botsing is gekomen met een geparkeerd voertuig en vervolgens het slachtoffer heeft aangereden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte meerdere verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven vermelde gedragingen, gelet op de omstandigheden waaronder die zijn begaan, niet anders dan opzettelijk kunnen worden gedaan en dat deze – in samenhang bezien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op een ernstige schending van de verkeersregels.
Verder overweegt de rechtbank dat het in zijn algemeenheid voorzienbaar is dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van de hiervoor beschreven verkeersgedragingen. Dat er in dit geval gevaar te duchten was, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte als overtreding van artikel 5a WVW is aan te merken. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte roekeloos is geweest en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte op dat moment verkeerde onder invloed van alcohol en dus in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW.
Verder acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, nu de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde omdat onvoldoende is komen vast te staan wat het alcoholgehalte van de verdachte precies was.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 24 augustus 2025 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Oude Nieuwveenseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, als volgt te handelen, verdachte heeft:
- al rijdend op voornoemde weg onvoldoende en zijn aandacht op het overige verkeer en de wegsituatie ter plaatse gehad en
- zijn voertuig onvoldoende onder controle gehad en/of gehouden en
- slingerend gereden en
- gereden met een fors hogere snelheid dan gelet op de wegsituatie ter plaatse veilig en toegestaan was en
- een aanrijding veroorzaakt met een geparkeerd voertuig en
- vervolgens bij het passeren meerdere uit tegengestelde rijrichting komende fietsers onvoldoende rechts gehouden, tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met één van die fietsers, te weten [slachtoffer] , waardoor een ander genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een gebroken pols en
- een gebroken onderbeen en
- gebroken bekken werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden op de Oude Nieuwveenseweg te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, op 24 augustus 2025 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
- terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander te weten [slachtoffer] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de toekomst van de verdachte en aan hem daarom geen gevangenisstraf van lange duur op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto roekeloos gedragen en daardoor een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij is onder invloed van alcohol, terwijl hij fors te snel en slingerend reed, in botsing gekomen met een fietser. Het negentienjarige slachtoffer heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Daarna is de verdachte weggereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren of haar te hulp te schieten, terwijl hij wist dat hij een persoon had aangereden.
Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer meerdere breuken in haar been, pols en bekken opgelopen. Bij de politie en ter terechtzitting verklaarde zij dat het daardoor voor haar lastiger zal zijn om kinderen te krijgen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit incident haar leven volledig heeft veranderd. Eerst heeft zij tien dagen in het ziekenhuis gelegen en moest zij meermaals worden geopereerd. Bij thuiskomst kon zij niets zonder hulp van haar ouders en had zij constante pijn. Haar revalidatie zal nog zeker een jaar duren en de kans bestaat dat zij nog een vervolgoperatie moet ondergaan, waarvan zij weer opnieuw zal moeten revalideren. Het slachtoffer verklaarde dat zij nog steeds elke dag wordt geconfronteerd met pijn, beperkingen en dingen die zij niet meer kan. Naast de fysieke beperkingen, ervaart zij dagelijks angst. Zij durft niet meer te fietsen en als zij een auto hard hoort langsrijden raakt ze in paniek. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte grove schuld heeft aan het ongeval en de voornoemde gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
De verdachte heeft het slachtoffer en andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht door te handelen zoals hiervoor omschreven en onaanvaardbare risico’s in het verkeer te nemen.
De rechtbank benadrukt daarbij dat gezien de ernst van de overtredingen alle betrokkenen van geluk mogen spreken dat het niet erger is afgelopen. Dat het niet erger is afgelopen, is in ieder geval niet aan het handelen van de verdachte te danken.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 november 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij reeds eerder is veroordeeld voor diverse verkeersovertredingen en voor het rijden onder invloed van alcohol.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 11 november 2025, waaruit volgt dat sprake is van middelenproblematiek en van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering acht een ambulante behandeling gericht op het maken van bewuste keuzes met aandacht voor middelengebruik geïndiceerd. De verdachte heeft immers eerder een verplichte Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) cursus gevolgd, maar dit heeft niet kunnen voorkomen dat hij opnieuw een voertuig heeft bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en middelencontrole om het gebruik van alcohol te beheersen.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf voorwaardelijk, passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid acht de rechtbank oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid van vijf jaren aangewezen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 8, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
meldplicht
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland Bezuidenhoutseweg 179 te ’s-Gravenhage op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
ambulante behandeling
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
meewerken aan middelencontrole
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen, zo vaak de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor
5 (VIJF) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
mr. L. Anemaet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2025.