ECLI:NL:RBDHA:2025:23009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL24.28564 en NL24.28565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder in het kader van het recht op familieleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Bulgaarse man met psychische en medische klachten, en de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn moeder, die hem dagelijks ondersteunt en voor wie hij ook als mantelzorger fungeert. De rechtbank concludeert dat de minister ten onrechte geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft aangenomen en dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het jongvolwassenenbeleid in acht moet worden genomen. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.28564 en NL24.28565
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. E. Berger),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder, hierna: de minister.
(gemachtigde: mr. A. Roeloffzen Smit).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 5 december 2023 (het primaire besluit) heeft de minister vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 juni 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek op 3 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van de minister heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Hij is op 18-jarige leeftijd samen met zijn moeder naar Nederland gekomen. Zowel moeder als eiser kampen met verschillende psychische en medische klachten. Bij eiser is het syndroom van Asperger [2] , een obsessieve-compulsieve stoornis en een IQ van 68-75 (wat overeenkomt met een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid) vastgesteld. Eiser heeft daarnaast maag- en darmklachten en heeft een gastro-intestinale bloeding gehad. Eisers moeder lijdt aan schizofrenie en is in Nederland behandeld aan kanker. Zij heeft een verblijfsvergunning en woont in een beschermde opvanglocatie. Eiser bezoekt haar dagelijks van 10:00 uur tot 22:00 uur. Uit het dossier volgt dat eiser in het verleden af en toe in de Winteropvang of Nachtopvang heeft verbleven. Eiser is tweemaal eerder uitgezet naar Bulgarije. Vervolgens is hij na enkele weken per bus teruggekomen naar Nederland om weer bij zijn moeder te zijn. Door het UWV [3] is vastgesteld dat eiser geen arbeidsvermogen heeft.
Het bestreden besluit
3.1.
Eiser ontvangt sinds 5 september 2022 een bijstandsuitkering. De gemeente Amsterdam heeft dit aan de IND gemeld. Dit is voor de minister aanleiding geweest om eisers verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan te onderzoeken.
3.2.
De minister heeft vastgesteld dat eiser geen of nooit rechtmatig verblijf heeft gehad als gemeenschapsonderdaan op grond artikel 8.12 van het Vb. Eiser kan niet als economisch actieve gemeenschapsonderdaan worden aangemerkt en hij voldoet niet aan de voorwaarde dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan, zodat hij ook niet als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt. Het is niet gebleken dat eiser op grond van een andere bepaling van dit artikel rechtmatig verblijf heeft gehad. De minister is daarnaast tot het oordeel gekomen dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [4] .
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
4.1.
Eiser voert aan dat, anders dan de minister stelt, tussen hem en zijn moeder wel sprake is van familieleven in de zin dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die boven de gebruikelijke afhankelijkheid uitstijgt. Daarnaast meent hij dat de minister ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet bij de beoordeling heeft betrokken.
4.2.
Uit rechtspraak van het EHRM [5] volgt dat bij relaties tussen meerderjarige kinderen en hun ouders voor het aannemen van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’). Om te bepalen of hiervan sprake is, kijkt het EHRM naar ‘additional elements of dependancy’ (bijkomende elementen van afhankelijkheid). Het al dan niet bestaan van een dergelijk familie- of gezinsleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen die hierbij relevant kunnen zijn, zijn eventuele samenwoning, de mate van financiële en emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de stukken naar voren dat eiser zijn moeder nodig heeft om te functioneren. Zo gaat zij met hem mee naar afspraken en helpt zij hem met sociale contacten. Uit de stukken volgt onder meer dat eiser en zijn moeder samen naar een IQ-test zijn gegaan en dat zij hem heeft begeleid naar het gesprek met de verzekeringsgeneeskundige. Daarnaast was de moeder van eiser aanwezig bij het gehoor van de IND. Eiser verklaart dat hij haar dagelijks van 10:00 uur tot 22:00 uur bezoekt en dat zij altijd samen zijn. In eisers behandelplan wordt door de behandelaars, waaronder een psychiater, de relatie tussen eiser en zijn moeder als ‘symbiotische relatie’ omschreven. In het verzekeringskundige rapport is door de arts onder het kopje ‘ervaring belemmeringen’ genoteerd dat eiser afhankelijk is van zijn moeder. In de rapportage is verder te lezen dat eiser heeft aangegeven enkel te kunnen werken en contact te leggen met hulp van zijn moeder. De arbeidsdeskundige schrijft dat eiser niet in staat is om zich op een sociaal geaccepteerde wijze te gedragen in een arbeidsorganisatie en dat hij op meerdere vlakken ondersteuning van zijn moeder nodig heeft.
4.4.
Eisers moeder heeft op haar beurt eiser weer nodig als mantelzorger, zo volgt uit het dossier. Naast het feit dat eiser een OV-vergoeding krijgt als mantelzorger van zijn moeder, bevestigt de huisarts ook dat eiser haar mantelzorger is. Eiser heeft verklaard dat hij haar helpt met de inname van medicatie, huishoudelijke taken en verzorging. Het standpunt van de minister dat eiser niet heeft aangetoond dat hij en zijn moeder expliciet afhankelijk zijn van elkaars hulp en dat zij bovendien ieder afzonderlijk zonder hulp niet zelfstandig kunnen functioneren, is dan ook onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat juist uit het dossier blijkt dat eiser en zijn moeder wederzijds van elkaar afhankelijk zijn en dat er sprake is van een bijzondere band en dus ook sprake is van familieleven tussen eiser en zijn moeder.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is omdat de minister ten onrechte geen beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft aangenomen tussen eiser en zijn moeder. Daar komt bij dat de minister ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet heeft meegenomen en niet bij de beoordeling heeft betrokken. Nu eiser aanvoert dat dit beleid van toepassing is, is de minister gehouden om dit beleid bij de beoordeling te betrekken. Het bestreden besluit is op dit punt onzorgvuldig. De rechtbank zal bepalen dat de minister opnieuw op het bezwaar beslist en de minister opdragen om daarbij ook het jongvolwassenenbeleid te betrekken.

Conclusie

5.1.
Het bestreden besluit is in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken.
5.2.
Omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist, is er geen reden meer om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 197,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. W.L. van der Pijl, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze gaat over het beroep, hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het syndroom van Asperger is een vorm van autisme.
3.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
4.Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.