In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 3 november 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij problemen ondervindt vanwege zijn betrokkenheid bij de HDP (Halkların Demokratik Partisi) en dat hij gediscrimineerd wordt vanwege zijn Koerdische etniciteit. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 20 september 2024 afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser. Tijdens de zitting op 24 oktober 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de identiteit van eiser niet geloofwaardig werd geacht. Eiser heeft geen originele documenten kunnen overleggen en zijn verklaringen over de problemen die hij zou ondervinden door zijn betrokkenheid bij de HDP werden als tegenstrijdig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de discriminatie op basis van zijn Koerdische etniciteit niet voldoende was onderbouwd. Eiser heeft ook niet tijdig zijn asielaanvraag ingediend, wat tegen hem werd gebruikt. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de verweerder moet worden betaald.