ECLI:NL:RBDHA:2025:23047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL25.58089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

Op 4 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vreemdelingenbewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank behandelde het beroep van de eiser tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 29 oktober 2025 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 3 december 2025 gesloten.

Eiser betwistte enkele gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden, zoals het risico op onttrekking aan toezicht, feitelijk juist waren en voldoende basis boden voor de maatregel. Eiser voerde aan dat er geen zicht was op uitzetting naar Marokko, maar de rechtbank stelde vast dat de minister voortvarend handelde en dat de lp-aanvraag op 3 november 2025 was verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanknopingspunten waren die erop wezen dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn zou plaatsvinden.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor het toepassen van een lichter middel, omdat het risico op onttrekking aan toezicht aanwezig was. Eiser's argumenten dat hij meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit werden als onvoldoende beoordeeld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.58089

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 1 december 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 3 december 2025 een reactie op de beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft op 3 december 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist zware gronden 3e en 3d. Hij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft zware gronden 3a en 3b en lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d.
4. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3b niet heeft betwist. Deze gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist. Deze gronden kunnen de maatregel reeds dragen. Hieruit volgt het onttrekkingsrisico. De overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen bespreking meer.
Zicht op uitzetting en voortvarend handelen
5. Eiser voert daarnaast aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko. Er is niets bekend met betrekking tot de voortgang van de lp-aanvraag. [4] Eiser verblijft sinds 20 oktober 2025 in bewaring. Eiser heeft eerder enige tijd in Zwitserland verbleven, waardoor van verweerder kan worden verwacht dat hij al eerder een lp-aanvraag had ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2025. [5] Eiser wijst verder erop dat niet gezegd kan worden dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting.
6. Eiser wordt hierin niet gevolgd. In het algemeen ontbreekt het zicht op uitzetting naar Marokko niet. [6] Op 3 november 2025 heeft verweerder de lp-aanvraag verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Dat er een maand later nog geen (positieve) reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent niet dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven.
7. Verder werkt verweerder voortvarend aan eisers uitzetting. Verweerder heeft toegelicht dat de lp-aanvraag niet eerder dan 3 november 2025 is verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten, omdat eiser bij aankomst in Nederland op 20 oktober 2025 een asielaanvraag had ingediend en deze op 28 oktober 2025 heeft ingetrokken. Verweerder heeft vervolgens de eerdere maatregel van bewaring op 29 oktober 2025 omgezet naar de huidige maatregel van bewaring en vier dagen later heeft verweerder de lp-aanvraag verzonden. Daarnaast heeft verweerder op 31 oktober 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Daarmee heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld.
8. Voor zover eiser met zijn beroep op de uitspraak van zittingsplaats Zwolle aanvoert dat verweerder gehouden was een verzwaarde belangenafweging te verrichten, overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat eiser voorafgaand aan de overdracht aan Nederland in Zwitserland in vreemdelingenbewaring was gesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat de geplande overdracht van eiser vanuit Zwitserland op 1 oktober 2025 geen doorgang heeft kunnen vinden, omdat eiser was ondergedoken. De overdracht naar Nederland heeft vervolgens op 20 oktober 2025 wel doorgang gevonden. Uit de overdrachtsgegevens blijkt niet dat eiser in de tussenliggende periode in bewaring was gesteld.
Lichter middel
9. Eiser voert verder aan dat toepassing van een lichter middel in de rede ligt. Het is niet aannemelijk dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht en hij heeft verklaard mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.
10. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestond om een lichter middel toe te passen. Gelet op de gronden van de maatregel bestaat er een risico dat eiser zich onttrekt aan het toezicht en zijn vertrek belemmert of ontwijkt. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast om dit risico te ondervangen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. De stelling van eiser dat hij meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft er bovendien terecht op gewezen dat eiser tijdens het vertrekgesprek op 1 december 2025 heeft verklaard niet terug te willen naar Marokko en dat hij zal meewerken als een lp wordt verkregen. Hierover heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet hetzelfde is als zelfstandig meewerken en terug willen keren naar Marokko.
Ambtshalve toets
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiting van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Aanvraag voor een laissez-passer.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.