ECLI:NL:RBDHA:2025:23053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL25.28578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en geloofwaardigheid van verklaringen

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een man van Gambiaanse nationaliteit, die stelt homoseksueel te zijn. Eiser heeft eerder twee asielaanvragen ingediend, die beide zijn afgewezen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de derde aanvraag, die door de minister als kennelijk ongegrond is bestempeld. Eiser voert aan dat zijn homoseksualiteit is ontstaan door misbruik in Moskou, maar de rechtbank oordeelt dat de minister deze verklaringen niet hoeft te volgen, omdat ze eerder ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn homoseksuele geaardheid en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser in Nederland sinds 2017 is en dat hij in die tijd meer had moeten kunnen verklaren over zijn seksuele ontwikkeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28578

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. Ö. Sari).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft eisers verklaringen over het ontstaan van zijn homoseksualiteit als gevolg van het misbruik in Moskou niet hoeven volgen nu deze gebeurtenissen tijdens een eerdere asielaanvraag ongeloofwaardig zijn geoordeeld. Ook eisers verklaringen over de ontwikkeling van zijn homoseksualiteit heeft de minister te basaal mogen vinden om zijn gestelde geaardheid aannemelijk te achten. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft twee keer eerder een asielaanvraag ingediend. De eerste aanvraag is afgewezen omdat op grond van de Dublinverordening [2] was vastgesteld dat Noorwegen verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De tweede aanvraag is afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan krijgen tegen de door hem aangevoerde problemen als gevolg van zijn interesse in het christendom. Daarnaast werd eiser niet gevolgd in de door hem tijdens de reis gestelde ondervonden problemen met de mensenhandelaar Bob. Beide besluiten staan in rechte vast. Eiser heeft op 6 november 2023 nogmaals een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 juni 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij sinds zijn verblijf in Nederland heeft ontdekt dat hij homoseksueel is. Hij heeft in Nederland ook een relatie gehad met man, die hij in 2022 heeft ontmoet in de opvang. Ter onderbouwing van zijn homoseksuele geaardheid heeft hij een aantal documenten overgelegd, te weten:
  • Een brief van het COC Midden-Nederland van 21 mei 2025;
  • Een brief van Connecting Differences van 27 mei 205;
  • Een brief van [naam 2] van 8 december 2024;
  • Twee WhatsApp foto’s.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Zijn homoseksuele gerichtheid.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat, in lijn met de vorige besluiten, eiser niet gevolgd wordt in de door hem gestelde identiteit omdat hij deze nog steeds niet heeft onderbouwd met identificerende documenten. Daarnaast wordt eiser evenmin gevolgd in homoseksuele gerichtheid. Dit omdat hij zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten en zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. In dit kader heeft de minister overwogen dat wat eiser heeft omschreven als het mogelijke ontstaan van zijn seksuele gevoelens, het misbruik in Moskou, in een eerdere procedure ongeloofwaardig is geacht, hetgeen inmiddels in rechte vaststaat. Daarnaast heeft de minister overwogen dat, ondanks de psychische klachten van eiser, wel van hem verwacht mag worden dat hij enigszins over zijn geaardheid kan verklaren, met name over de periode vanaf 2023 toen hij ontdekte dat hij homoseksueel is. Eisers verklaringen schieten naar het oordeel van de minister echter tekort. Zo heeft eiser het moment van besef onvoldoende aannemelijk gemaakt, weet hij onvoldoende te verklaren over zijn seksuele ontwikkeling en verklaart hij oppervlakkig over zijn relatie. Eisers activiteiten in Nederland en zijn kennis over de situatie voor LHBTI’ers in Gambia en Nederland acht de minister niet voldoende om eisers onvoldoende overtuigende verklaringen te compenseren. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Gronden
5. In zijn gronden van beroep heeft eiser ten eerste aangevoerd dat hij vasthoudt aan zijn verklaringen aangaande de mensenhandel en het door hem ondergane misbruik. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de minister ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Zo heeft hij niet verklaard dat het niet zo lang geleden is dat hij het gevoel kreeg op mannen te vallen. Hij heeft aangegeven in 2023 het gevoel echt te hebben gekregen, maar ook daarvoor bezocht hij al homoseksuele ontmoetingsplekken. Ook heeft eiser aangegeven dat “alles in zijn hoofd zit en als hij alles onder woorden moet brengen dat heel moeilijk voor hem is”. Daarom mag de minister niet zomaar van eiser verwachten dat hij over het ontwikkelen van zijn seksuele geaardheid consistente en samenhangende verklaringen aflegt. Uit zijn relaas blijkt duidelijk dat hij het moeilijk vindt zijn gevoelens en emoties onder woorden te brengen en dat hij weinig zelfinzicht heeft. Tegelijkertijd gaat de minister echter voorbij aan het feit dat uit het relaas blijkt dat eiser een proces heeft ondergaan van het langzaam leren kennen van zichzelf. Tot slot vindt eiser hetgeen in het bestreden besluit is opgemerkt aangaande zijn activiteiten in Nederland en zijn kennis over de LHBTI in Gambia stigmatiserend. Niet van iedere homoseksueel kan en mag verwacht worden dat hij onderzoek doet naar, dan wel in hoge mate geïnteresseerd is in activiteiten van LHBTI-organisaties en deelname daaraan.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is allereerst van oordeel dat een verwijzing naar de zienswijze niet toereikend is om te onderbouwen op welke punten het bestreden besluit ontoereikend is. De minister is in het bestreden besluit immers al gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele verwijzing of herhaling van de zienswijze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 4 juli 2018. [3]
7. Verder overweegt de rechtbank dat in een eerdere procedure is komen vast te staan dat niet geloofwaardig is dat eiser door een mensenhandelaar is meegenomen vanuit Gambia naar Moskou en daar meermaals is misbruikt. De minister heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de verklaringen van eiser waarin hij dit misbruik aanvoert als mogelijke gebeurtenis die zijn homoseksuele gevoelens kan hebben “getriggerd” niet gevolgd hoeven te worden. Ook heeft de minister eisers verklaringen over de ontwikkeling van zijn seksuele geaardheid onvoldoende mogen achten. Nu uit de jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat in LHBTI-zaken het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal van de vreemdeling, is het aan eiser om middels zijn verklaringen zijn persoonlijke verhaal naar voren te brengen. De rechtbank volgt de minister in diens standpunt dat eiser hierin onvoldoende is geslaagd. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser het proces van ontdekken van zijn homoseksualiteit onvoldoende duidelijk heeft weten te schetsen. Zo heeft eiser verklaard te vermoeden dat de aanleiding voor zijn homoseksualiteit ligt in de misbruik in Rusland in 2015 om vervolgens aan te geven dat hij zich pas in 2023 realiseerde dat hij homoseksueel is. Eiser was echter al sinds 2017 in Nederland waar hij, naar eigen zeggen, kennismaakte met de LHBTI-gemeenschap. Over zijn homoseksuele ontwikkeling in de periode tussen 2017 en 2023 weet hij echter weinig te vertellen. Dat hij tot 2023, op wat twijfels in 2022, geen seksuele of emotionele gevoelens voor mannen of vrouwen had, heeft verweerder onvoldoende verklaring mogen vinden. In dat kader heeft de minister ook mogen betrekken dat eiser in de periode na 2023 meermaals bijeenkomsten van de LHBTI-gemeenschap heeft bijgewoond en daar tweemaal zijn levensverhaal heeft gedeeld. Hierdoor zal eiser meer over zijn homoseksualiteit hebben nagedacht en zal hij informatie hebben gekregen over homoseksualiteit in Nederland. Dit maakt ook dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer over zijn seksuele ontwikkeling kan vertellen. Zeker gezien de omstandigheid dat hij zijn levensverhaal met anderen heeft gedeeld. De minister stelt niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom eiser er wel in slaagt zijn verhaal tegenover anderen te doen maar niet in staat is tijdens de gehoren uitgebreider te verklaren. Eisers tegenwerping dat ook zijn verhalen aan anderen niet getuigden van diepgaande gevoelens maakt dit niet anders nu het eiser vooral wordt tegengeworpen dat hij te weinig feitelijkheden weet te vertellen en zich beperkt tot wat basale opmerkingen. Dat eiser hiertoe onvoldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld volgt de rechtbank niet nu geconstateerd kan worden dat de minister eiser tijdens de gehoren door middel van de hem voorgelegde vragen voldoende de kans heeft gegeven om zijn verhaal te doen. Bovendien gaat het hier om een opvolgende aanvraag zodat eiser wist wat er van hem werd verlangd.
8. Ook eisers verklaringen over zijn relatie heeft de minister oppervlakkig mogen vinden. Eiser weet bijzonder weinig over vriend, zijn gevoelens voor hem en hun relatie te vertellen terwijl hij aangeeft zijn vriend al in 2022 te hebben leren kennen. Dat zijn vriend inmiddels naar Engeland is vertrokken, doet, zoals de minister aangeeft, weliswaar geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de relatie maar wel dat eiser niet kan concretiseren hoe zij invulling gaven aan hun relatie en wat zij met elkaar bespraken. Eiser heeft aangegeven dat hij nog steeds contact heeft met zijn vriend maar de minister stelt niet ten onrechte dat eiser ook nu niet kan vertellen waar hun gesprekken over gaan. De twee door eiser overgelegde foto’s waar ook zijn vriend op zou staan kunnen ook geen onderbouwing vormen voor de relatie omdat daaruit niet kan blijken dat er sprake is van een homoseksuele relatie.
9. De rechtbank volgt eisers standpunt niet dat de minister onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de door hem overgelegde brieven van het COC Midden-Nederland, Connecting Differences en [naam 2] . Zo heeft de minister overwogen dat het door eiser gestelde bezoek aan LHBTI-gelegenheden door de brieven wordt ondersteund [5] . Zoals de minister echter vervolgens niet ten onrechte stelt is het louter bezoeken van deze bijeenkomsten onvoldoende om een seksuele voorkeur te onderbouwen. Dit zal eiser moeten doen met persoonlijke verklaringen waarin hij aangeeft wat het bezoeken van deze bijeenkomsten voor hem persoonlijk betekent. Zijn verklaringen dat hij daar sociale contacten opdoet, adviezen krijgt en meedoet aan leuke dingen, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Het standpunt van eiser dat hetgeen de minister in het bestreden besluit heeft opgemerkt aangaande zijn activiteiten in Nederland en zijn kennis over de LHBTI in Gambia stigmatiserend is omdat niet van iedere homoseksueel kan en mag verwacht worden dat hij onderzoek doet naar, dan wel in hoge mate geïnteresseerd is in activiteiten van LHBTI-organisaties en deelname daaraan, volgt de rechtbank niet. Zo heeft de minister in zijn besluit overwogen dat het eiser niet wordt aangerekend dat hij weinig kennis heeft van de situatie voor LHBTI’ers in Gambia omdat hij daar op jonge leeftijd is vertrokken en toen nog geen homoseksuele gevoelens had ontwikkeld. Dat eiser, nu hij in Nederland is, geen onderzoek heeft gedaan naar de situatie maakt dat de minister dit niet in positieve zin voor eiser kan laten meewegen. De minister heeft wel van eiser mogen verwachten dat hij uitgebreider over de situatie in Nederland kon verklaren. Nu hij volgens eigen zeggen als sinds 2017 in Nederland LHBTI-gelegenheden bezoekt, mocht, zoals al eerder geoordeeld, van hem verwacht worden dat hij uitgebreider kon aangeven wat dit voor hem betekent en hoe hij dit beleeft.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin III).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
5.Zie p. 5 en 7 van het voornemen dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit.