ECLI:NL:RBDHA:2025:23148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
C/09/691182 / FA RK 25-6744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en rechtsmacht in het kader van teruggeleiding van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], naar Thailand. De vader, wonende in Thailand, verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de kinderen, die door de moeder zonder zijn toestemming naar Nederland waren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader en moeder de biologische ouders zijn van de kinderen, maar dat de vader niet het gezag over hen uitoefende op het moment van de overbrenging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder de kinderen niet ongeoorloofd heeft overgebracht, omdat er geen sprake was van gezamenlijk gezag op dat moment. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen afgewezen, evenals zijn verzoek om voorlopige voogdij en vergoeding van proceskosten. De benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen is wel in het belang van de minderjarigen, en de rechtbank heeft bepaald dat de werkzaamheden van de bijzondere curator eindigen indien er geen hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-6744
Zaaknummer: C/09/691182
Datum beschikking: 23 oktober 2025

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 8 september 2025 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Thailand,
advocaat: mr. S.C. Braun te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, namens de vader;
  • de brief van 15 september 2025, met bijlagen, namens de vader;
  • de berichten van 17 september 2025 namens de moeder;
  • de brief van 18 september 2025 namens de vader;
  • het bericht van 18 september 2025 namens de moeder.
Op 18 september 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader met zijn advocaat en tolk, in de Franse taal, K. van Wezel;
  • de moeder en haar advocaat, beiden aanwezig via een videoverbinding;
  • [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.M. van der Vliet. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder
mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum
Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen
hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 september 2025 is vervolgens drs. J.A.M. Hendriks benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] , [geboorteland] .
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de brief van 3 oktober 2025, met bijlagen, namens de vader;
  • het verslag van de bijzondere curator van 3 oktober 2025;
  • het verweerschrift, met bijlages, namens de moeder;
  • de brief van 6 oktober 2025, met bijlagen, namens de vader;
  • de brief van 7 oktober 2025, met bijlagen, namens de vader;
  • het bericht van 8 oktober 2025, namens de moeder;
  • de brief van 8 oktober 2025, namens de moeder;
  • de pleitnotities van 8 oktober 2025, namens de moeder;
  • het bericht van 8 oktober 2025, met bijlage, namens de vader;
  • het bericht van 8 oktober 2025 namens de moeder.
Zoals ter zitting besproken, heeft de rechtbank van het bericht van 8 oktober 2025, met als bijlage de uitspraak van de Supreme Court of Thailand en ingediend namens de vader, alleen kennis genomen van de door de rechtbank bij de vader opgevraagde uitspraak en vertaling op de pagina’s 1 t/m 3 en 6 t/m 8. De pagina’s 4 en 5 zijn als te laat en daarmee in strijd met de goede procesorde ingediend, buiten beschouwing gelaten.
De minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 te [geboorteplaats] , [geboorteland] is in de gelegenheid gesteld om op 9 oktober 2025 zijn mening kenbaar te maken, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op 9 oktober 2025 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de tolk, in de Franse taal, L. Ringele;
  • de moeder, bijgestaan door mr. H.P. Scheer als waarnemer voor haar advocaat;
  • de bijzondere curator, drs. J.A.M. Hendriks
  • [naam 1] en [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Door de advocaat van de vader zijn ter zitting pleitnotities overgelegd.
Na de zitting is door de rechtbank ontvangen:
- de brief van 10 oktober 2025, namens de moeder.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de biologische ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] , [geboorteland] .
  • Op 21 augustus 2025 heeft de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] Thailand verlaten en is zij met hen naar Nederland vertrokken.
  • De vader heeft de Franse nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de kinderen hebben zowel de Nederlandse als de Franse nationaliteit.
  • De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.
Verzoek en verweer
De vader verzoekt, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet):
  • de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar het adres van de vader in Thailand, althans Thailand, dan wel – indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen – te bepalen dat de moeder de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Bangkok, Thailand;
  • een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te belasten met de voorlopige voogdij over de kinderen;
  • de moeder te veroordelen in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Thailand zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
Tussen de ouders is niet in geschil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Thailand hadden. Dit betekent dat naar het recht van Thailand dient te worden beoordeeld wie van de ouders met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is belast.
Gezag
In geschil is of het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging dan wel zou zijn uitgeoefend als de overbrenging niet had plaatsgevonden Volgens de vader is er vanaf 14 februari 2025 sprake van gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder betwist dit.
Uit de stukken en op de zitting is gebleken dat tussen de ouders niet in geschil is dat de kinderen naar Thais recht buiten het huwelijk zijn geboren en dat de vader de biologische vader van de kinderen is. De vader staat ook op de geboorteakten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vermeld, maar de ouders hebben het vaderschap van de vader niet laten registeren bij de Thaise burgerlijke stand. Tussen de ouders staat vast dat de moeder bij de geboorte van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verkreeg.
De vader is in Thailand een gerechtelijke procedure tegen de moeder gestart ten behoeve van de wettiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en ter verkrijging van gezag over hen. De ouders hebben in die procedure een schikking getroffen die op 14 februari 2025 door de rechtbank in Thailand schriftelijk is vastgelegd. De vader stelt dat dit een gerechtelijke uitspraak is op basis waarvan hij op 14 februari 2025 de juridische vader is geworden en vanaf dat moment samen met de moeder met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is belast. De moeder bestrijdt dit en stelt dat er geen juridisch vaderschap en daarmee gezamenlijk gezag is ontstaan omdat de Thaise wet de registratie van de vader als juridisch vader vereist voor het ontstaan van gezag door de vader en deze registratie niet heeft plaatsgevonden.
De discussie tussen de ouders spitst zich dus toe op de vraag of de wettiging van de kinderen is voltooid. De ouders zijn het erover eens dat de wettiging tot gevolg heeft dat de vader mede met het gezag wordt belast.
Voor de beantwoording van de vraag of de wettiging is voltooid is onder meer van belang dat in het door de Thaise rechtbank opgestelde stuk, getiteld “schikkingsovereenkomst” het volgende is opgenomen:
“Artikel 1. De 1e verweerder stemt ermee in dat de eiser jongen [minderjarige 1] en meisje [minderjarige 2] , beide minderjarigen, registreert als wettige kinderen van de eiser.
Artikel 2. De eiser en de 1e verweerder komen overeen om actie te ondernemen en contact met de bevoegde autoriteiten op te nemen zodat de twee minderjarigen zullen worden geregistreerd als wettige kinderen van de eiser. De partij die contact heeft opgenomen met de betrokken instanties moet de andere partij binnen 15 dagen na de datum van kennisgeving hiervan op de hoogte stellen zodat de documenten om de twee minderjarigen te erkennen vóór de registratiedatum op tijd en keurig kunnen worden voorbereid. Indien één van de partijen zich niet aan deze overeenkomst houdt zal het vonnis kunnen worden gewezen in plaats van een intentieverklaring van de andere partij.
Artikel 3. De eiser en de 1e verweerder komen overeen met betrekking tot (…) gezamenlijk uitoefenen van kindergezag over beide minderjarigen, waarbij de 1e verweerder de hoofdverzorger van beide minderjarigen is en de woonplaats en de school van beide minderjarigen bepaalt. Daartoe zal de 1e eerder de eiser op voorhand informeren over de school en het onderwijsplan van de minderjarigen. Indien de eiser bezwaren heeft zullen beide partijen eerst met elkaar overleggen terwijl het belang van beide minderjarigen
de primaire overweging zal zijn. Als de partijen geen overeenstemming bereiken dan kunnen zij een verzoek indienen bij de rechtbank. De eiser dient redelijke bezoekmogelijkheden van beide minderjarige kinderen te krijgen
(…)
Artikel 16. De eiser en de 1e verweerder komen overeen dat als de eiser in (…) blijft en verzuimt de betalingen uit te voeren zoals overeengekomen, de (…) ermee instemt dat de 1e verweerder onmiddellijk de twee minderjarige kinderen kan terugbrengen naar het land van afkomst en hoofdverblijf van de 1e verweerder. Na het verstrijken van één jaar, in overeenstemming met deze schikkingsovereenkomst, als de 1e verweerder nog niet in staat is om in haar levensonderhoud te voorzien en voor de twee minderjarige kinderen te zorgen,
en indien de 1e verweerder wenst terug te keren naar haar land van afkomst en hoofdverblijf, verbindt de 1e verweerder zich ertoe dat de eiser onmiddellijk de twee minderjarige kinderen mag nemen om te verzorgen, tenzij de eiser ermee instemt dat de 1e verweerder de twee minderjarige kinderen mag terugbrengen naar het land van afkomst en hoofdverblijf van de 1e verweerder.
Het familierecht in Thailand is vastgelegd in de Civil and Commerical Code (hierna: CCC). De rechtbank acht de volgende artikelen relevant:
- artikel 1547:
“Een kind geboren uit ouders die niet met elkaar gehuwd zijn, is wettig door het latere huwelijk van de ouders, of door de registratie op verzoek van de vader, of door een vonnis van de rechtbank.”
- artikel 1548:
“Wanneer de vader om een wettiging verzoekt, moeten het kind en de moeder toestemming geven aan de aanvrager. Indien het kind en de moeder niet voor de griffier verschijnen om toestemming te geven, stelt de griffier het kind en de moeder in kennis van het verzoek van de vader om inschrijving. Indien het kind of de moeder geen bezwaar maakt of geen toestemming geeft binnen zestig dagen na aanvaarding van de kennisgeving door het kind of de moeder, wordt vermoed dat het kind of de moeder geen toestemming geeft. De periode wordt verlengd tot honderdtachtig dagen in het geval dat het kind of de moeder zich buiten Thailand heeft bevonden. In het geval dat het kind of de moeder bezwaar maakt dat de aanvrager niet de vader is, of geen toestemming geeft, of niet in staat is om de toestemming te geven, moet de registratie voor wettiging worden uitgevoerd door een vonnis van de rechtbank. Nadat het Hof een vonnis heeft gewezen dat de registratie van de legitimatie bewerkstelligt en het vonnis ter registratie aan de griffier is overgelegd, gaat de griffier over tot de registratie.”
  • artikel 1557: “
  • vanaf de dag van het huwelijk in geval van een volgend huwelijk van de ouders;
  • vanaf de dag van registratie in het geval dat de registratie van de wettiging door de vader is gedaan;
  • vanaf de dag van de definitieve uitspraak in geval van wettiging uitgesproken door de rechtbank, op voorwaarde dat deze kan worden ingesteld ten nadele van de rechten van derden die te goeder trouw handelen, tenzij de uitspraak is geregistreerd volgens de beslissing.”
  • artikel 1566:
  • de moeder of de vader is dood;
  • het is onzeker of de moeder of de vader leeft of dood is;
  • de moeder of de vader is onbekwaam of quasi-onbekwaam verklaard;
  • de moeder of de vader wordt in een ziekenhuis geplaatst wegens een geestelijke handicap;
  • de ouderlijke macht is bij beschikking van de rechtbank aan de moeder of de vader verleend;
  • de moeder of de vader zijn tot een overeenkomst gekomen die volgens de wet kan worden gesloten.”
  • artikel 1567: “
  • om de verblijfplaats van het kind te bepalen;
  • om het kind op een redelijke manier te straffen voor disciplinaire doeleinden;
  • om van het kind te verlangen dat het werk doet dat redelijk is voor zijn vermogen en levensomstandigheden;
  • de terugkeer van het kind te eisen van eenieder die hem onrechtmatig vasthoudt.”
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de ouders afspraken hebben gemaakt die vervolgens schriftelijk zijn vastgelegd door de Thaise rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de vastlegging door de Thaise rechtbank van de afspraken van de ouders dat geen sprake is van een uitspraak van de Thaise rechtbank dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de wettige kinderen van de vader zijn. Vastgelegd is dat de moeder instemt met de registratie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als wettelijke kinderen van de vader en op welke wijze de ouders ervoor zullen zorgen dat deze registratie zal plaatsvinden. Uit de zinsnede uit artikel 2
“Indien één van de partijen zich niet aan deze overeenkomst houdt zal het vonnis kunnen worden gewezen in plaats van een intentieverklaring van de andere partij.”trekt de rechtbank de conclusie dat, als de ene ouder niet aan registratie meewerkt, de andere ouder in de toekomst aan de rechtbank kan verzoeken de wettiging bij vonnis uit te spreken en dat daarom op 14 februari 2025 van een dergelijk vonnis geen sprake is.
In een van de legal opinions van de zijde van de vader wordt verwezen naar een uitspraak van de Thai Supreme Court (635/2550) waaruit volgens de vader blijkt dat, gelet op de overeenkomst tussen de ouders, de registratie niet meer nodig zou zijn voor het ontstaan van de wettiging van de kinderen en het daaruit voortvloeiende ouderlijk gezag van de vader. De rechtbank leest dat niet in de betreffende uitspraak. De rechtbank leest in die uitspraak slechts dat een ouder verschillende verzoeken ten aanzien van de kinderen in eenzelfde procedure kan indienen, ondanks dat nog niet is beslist over de wettiging van de kinderen. De rechtbank volgt de vader daarom niet in zijn uitleg van genoemde uitspraak.
De rechtbank stelt aldus vast dat de ouders op 14 februari 2025 de afspraak hebben gemaakt om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te laten registreren als de wettelijke kinderen van de vader. De ouders zijn het erover eens dat die registratie bij de Thaise burgerlijke stand nog niet heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft wettiging plaatsgevonden door een vonnis van de rechtbank. Er is dus niet voldaan aan de voorwaarden voor wettiging als bedoeld in artikel 1547 van de Thaise wet. Daaruit volgt de conclusie dat de vader niet de juridische vader is en op het tijdstip van overbrenging van de kinderen door de moeder naar Nederland dus ook niet (mede) het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitoefende.
Dat de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zonder toestemming van de vader meegenomen heeft naar Nederland is dus weliswaar in strijd met de tussen de ouders geldende afspraken, maar gelet op het voorgaande niet in strijd met het gezagsrecht. Het handelen van de moeder leidt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet tot een ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de zin van het Verdrag.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank in deze procedure geen mogelijkheid de teruggeleiding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Thailand te gelasten en zal het verzoek daartoe daarom afwijzen.
Voorlopig voogdij
De rechtbank zal het verzoek van de vader om een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afwijzen. Een dergelijk verzoek is, gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 4 en lid 5 van de Uitvoeringswet slechts voor toewijzing vatbaar wanneer de terugkeer van de kinderen wordt gelast, hetgeen nu niet het geval is.
Proceskosten
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder tot betaling aan de vader van de door hem in verband met de ontvoering en teruggeleiding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gemaakte kosten afwijzen. Een dergelijk verzoek is, gelet op het bepaalde in artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet slechts voor toewijzing vatbaar wanneer de terugkeer van de kinderen wordt gelast, hetgeen nu niet het geval is.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding naar Thailand van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 20 november 2025 als beëindigd;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Emmens, E.D.A. Geleijns en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. A.F. Lemmens als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2025.