ECLI:NL:RBDHA:2025:23242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
NL25.57548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw 2000 en de beoordeling van de gronden voor de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 21 november 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Tijdens de zitting op 2 december 2025 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, terwijl de minister zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel beoordeeld. De minister heeft zware gronden aangevoerd, waaronder de illegale binnenkomst van eiser en het verstrekken van onjuiste gegevens. Eiser heeft deze gronden betwist, maar de rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen of de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat minder dwingende maatregelen niet doeltreffend zouden zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.57548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser heeft alle zware gronden betwist. Volgens eiser is geen sprake van een illegale binnenkomst omdat hij zich onverwijld gemeld heeft bij de autoriteiten en asiel heeft aangevraagd. In het kader van zware grond 3e voert eiser aan dat hij er niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden dat de autoriteiten van een andere EU-lidstaat niet de moeite nemen om een tolk in te schakelen waardoor fouten in de registratie voorhanden ligt. Ook zware grond 3k kan niet ten grondslag liggen aan de maatregel omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen medewerking heeft verleend. Hij heeft namelijk nooit medegedeeld dat hij niet zal meewerken aan de overdracht.
1.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gronden de maatregel van bewaring voldoende dragen. Zware gronden 3a en 3e zijn namelijk feitelijk juist en de feitelijke juistheid is voldoende om deze gronden te mogen tegenwerpen. [1] Dat eiser onverwijld asiel heeft aangevraagd doet niet af aan het feit dat hij zonder geldig paspoort en visum is ingereisd, waarmee eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Ook zware grond 3e is ook feitelijk juist. Uit het claimakkoord van Zwitserland blijkt namelijk dat eiser onder meerdere aliassen geregistreerd staat in Zwitserland en in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser ook verklaard dat hij de verschillende namen heeft opgegeven. [2] Dat enkel sprake zou zijn van ‘fouten in de registratie’ vanwege het ontbreken van een tolk is niet onderbouwd. Bovendien is deze stelling niet aannemelijk gelet op de vele aliassen van eiser met (onder andere) hele verschillende voor- en achternamen. Eiser heeft de lichte gronden niet betwist. De zware gronden 3a en 3e en de niet-betwiste lichte gronden kunnen de maategel voldoende dragen. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over dat wat is aangevoerd over zware grond 3k.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gelet op de feiten in het dossier en de afwezigheid van zware gronden.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit de gronden blijkt namelijk het risico op onttrekking en eiser heeft de ‘feiten in het dossier’ niet geconcretiseerd.
Leidt ambtshalve toets tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Zie pagina 3, M110.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C, B en X).