ECLI:NL:RBDHA:2025:23245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
NL25.56918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 en zicht op uitzetting naar Senegal

Op 5 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak over de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 19 november 2025. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, die zich tegen deze maatregel heeft verzet, behandeld. Eiser betoogde dat de gronden voor de maatregel onvoldoende waren, vooral gezien zijn medische situatie en het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden, waaronder het feit dat eiser zonder geldig paspoort en visum Nederland is binnengekomen, voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had ook eerder een terugkeerbesluit ontvangen, maar had hieraan niet voldaan.

Daarnaast werd de voortvarendheid van de minister beoordeeld. Eiser stelde dat de minister te laat had gehandeld in het aanvragen van een laissez passer voor zijn uitzetting naar Senegal. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser voerde ook aan dat er geen zicht op uitzetting naar Senegal was, maar de rechtbank concludeerde dat er wel degelijk zicht was op uitzetting, mede op basis van recente cijfers en het advies van het Bureau Medische Advisering, dat stelde dat de benodigde medische zorg in Senegal beschikbaar was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.S.W. Kroon, in aanwezigheid van griffier mr. K.H.M.M. Otten, en werd openbaar gemaakt op 9 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.56918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring voldoende dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De minister heeft zware grond 3d op de zitting laten vallen.
1.1.
Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Eiser betoogt allereerst dat de enkele feitelijke juistheid van de zware gronden onvoldoende is om deze te kunnen tegenwerpen. In geval van eiser is namelijk geen sprake van een risico op onttrekking gelet op zijn medische situatie. Hij heeft namelijk een medische behandeling nodig en stelt dat hij die niet kan krijgen in Senegal. Hij zal zich daarom niet aan het toezicht onttrekken omdat hij belang heeft bij die behandeling. Met betrekking tot zware grond 3a betoogt eiser dat deze grond niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij zich direct na binnenkomst gemeld heeft bij de autoriteiten. Dat eiser geen paspoort en visum had, maakt niet dat sprake is van een risico op onttrekking. Ten aanzien van zware grond 3b voert eiser aan dat hij door zijn middelengebruik met onbekende bestemming is vertrokken, waardoor deze grond niet kan worden tegengeworpen. Ook zware grond 3c kan niet aan eiser worden tegengeworpen omdat zijn terugkeerverplichting is opgeschort tot de beslissing op zijn asielaanvraag en eiser toen ook in bewaring is gesteld waarmee hij dus nooit had kunnen voldoen aan het terugkeerbesluit.
1.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gronden de maatregel van bewaring voldoende dragen. Daarbij wijst de rechtbank er allereerst op dat gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de feitelijke juistheid van de zware gronden voldoende zijn om te concluderen dat sprake is van een risico op onttrekking. [1] Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3b niet betwist. Het is namelijk niet in geschil dat eiser zonder geldig paspoort en visum Nederland is binnengekomen en dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Daarmee zijn de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist. Het betoog van eiser in het kader van de zware grond 3c doet ook niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Eiser heeft namelijk op 29 juni 2021 een overdrachtsbesluit ontvangen en heeft zich daaraan niet gehouden. Vervolgens heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, waarna hij een terugkeerbesluit heeft ontvangen op 14 januari 2022. Ook hieraan heeft eiser niet voldaan. Dat eiser de procedure van zijn asielaanvraag van 6 november 2025 in Nederland mocht afwachten en daarna feitelijk niet zelfstandig kon vertrekken vanwege zijn inbewaringstelling, doet niet af aan het feit dat hij Nederland al eerder had moeten verlaten en dat niet heeft gedaan. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Dat wat eiser heeft aangevoerd in het kader van de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om een oordeel te geven over de grond 3d, omdat dit van belang is in het vervolg van de procedure. De rechtbank kan over deze grond echter geen oordeel meer geven omdat de grond niet meer ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
2. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft namelijk eerder in bewaring gezeten en gelet op zijn asielprocedure waren alle gegevens al bekend. Dat pas een week na de inbewaringstelling contact is opgenomen met de autoriteiten van Senegal, is daarom onvoldoende voortvarend.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld door op 21 november 2025 een vertrekgesprek met eiser te voeren en op 26 november 2025 een laissez passer (lp) aan te vragen. Dat de lp-aanvraag een week na de inbewaringstelling is gedaan, acht de rechtbank niet onvoldoende voortvarend. Ondanks dat eisers gegevens al bekend waren, mag de minister enige tijd gegund worden om de lp-aanvraag zorgvuldig voor te bereiden.
Bestaat zicht op uitzetting naar Senegal?
3. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting naar Senegal ontbreekt, omdat uit de rechtspraak blijkt dat diverse inbewaringstellingen van personen met de Senegalese nationaliteit na zes maanden worden verlengd omdat gedurende een half jaar geen terugkoppeling komt van de Senegalese autoriteiten. Daarnaast kan eiser vanwege zijn medische situatie ook niet terugkeren naar Senegal. De behandeling en medicatie die eiser nodig heeft zijn daar namelijk niet aanwezig en, als deze al aanwezig zijn, dan kan eiser deze niet betalen.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in het algemeen zicht op uitzetting naar Senegal. Uit de cijfers en de toelichting die de minister op zitting heeft gegeven volgt namelijk dat er vorig jaar en dit jaar daadwerkelijk lp’s zijn verstrekt en uitzettingen naar Senegal hebben plaatsgevonden. De minister mag ook enige tijd gegund worden om de uitzetting te realiseren en er is pas zeer recent een lp-aanvraag voor eiser gedaan. Daarom kan op dit moment niet de conclusie worden getrokken dat geen zicht op uitzetting bestaat.
Met betrekking tot de medische situatie van eiser oordeelt de rechtbank als volgt. Voor zover eiser heeft willen betogen dat hij vanwege zijn medische situatie niet uitgezet kan worden naar Senegal, oordeelt de rechtbank dat uit het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 28 juli 2025 blijkt dat de behandeling en medicatie die eiser nodig heeft, voorhanden zijn in Senegal. Er is door eiser geen concrete informatie overgelegd op grond waarvan niet uitgegaan kan worden van de juistheid van dit advies. Gezien het advies van het BMA moet ervan uitgegaan worden dat de medische situatie van eiser (op dit moment) niet in de weg staat aan zijn uitzetting.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C, B en X) en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (Adrar).