ECLI:NL:RBDHA:2025:23251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 1882 en AWB - 25_1891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanmaningskosten parkeerbelasting en deugdelijkheid verzendadministratie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025, is in geschil of de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag terecht aanmaningskosten heeft opgelegd aan de eiser wegens het niet tijdig betalen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De eiser, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, heeft betoogd dat hij de naheffingsaanslagen niet heeft ontvangen en dat er een deugdelijke verzendadministratie ontbreekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanmaningskosten van € 9 terecht in rekening zijn gebracht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslagen op de juiste wijze zijn verzonden. De eiser is uitgenodigd voor de zitting, maar is niet verschenen. De rechtbank heeft de verzendadministratie van de naheffingsaanslagen beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de stukken aan PostNL ter verzending zijn aangeboden.

De rechtbank heeft het vermoeden van ontvangst van de poststukken bevestigd, waarbij de eiser de bewijslast heeft om dit vermoeden te ontzenuwen. Aangezien de eiser enkel ontkende de naheffingsaanslagen te hebben ontvangen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanmaningskosten terecht zijn opgelegd en de beroepen ongegrond zijn verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 25/1882 en SGR 25/1891
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken [1] van verweerder van 7 maart 2025 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2025.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] . Eiser en gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Eiser is door de griffier van de rechtbank bij een digitaal verzonden bericht onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens de bij het hiervoor genoemde bericht opgeslagen data in de digitale postkamer van de rechtbank is het bericht op 22 augustus 2025 verzonden via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’. Tegelijk met het genoemde bericht is eiser per e-mailbericht naar het door haar opgegeven e-mailadres in kennis gesteld van de plaatsing van het genoemde bericht in het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’. Gelet hierop is eiser naar het oordeel van de rechtbank overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitgenodigd.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Met dagtekening 4 januari 2025 heeft verweerder een tweetal aanmaningen aan eiser doen toekomen wegens het niet tijdig betalen van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De in rekening gebrachte kosten bedragen telkens € 9. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar van eiser tegen de aanmaningskosten ongegrond verklaard.
2. In geschil is of verweerder terecht de aanmaningskosten ten bedrage van € 9 in rekening heeft gebracht.
3. Eiser stelt dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht nu hij de naheffingsaanslagen niet heeft ontvangen. Daartoe stelt eiser in het beroepschrift dat een deugdelijke verzendadministratie ontbreekt en dat niet blijkt dat de naheffingsaanslagen met dagtekening 9 november 2024 en 12 november 2024 daadwerkelijk zijn verzonden.
4. Verweerder stelt dat met de door hem overgelegde stukken aannemelijk is gemaakt dat de naheffingsaanslagen op de juiste wijze zijn verzonden. De aanmaningen zijn terecht verzonden en er zijn terecht aanmaningskosten in rekening gebracht.
5. In zijn arrest van 19 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:59) heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.2 In een geval als dit, waarin op de heffingsambtenaar de last rust om aannemelijk te maken dat en zo ja op welke datum het biljet van een naheffingsaanslag of een duplicaat daarvan is verzonden, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk dient te maken dat het stuk aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. Daartoe zal de heffingsambtenaar mede aannemelijk moeten maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden.
6. Verweerder heeft de verzendadministratie van de naheffingsaanslagen overgelegd en toegelicht ter zitting dat de naheffingsaanslagen zijn opgenomen in twee batches van respectievelijk 932 en 1878 naheffingsaanslagen met dagtekening 6 en 11 november 2024. Verweerder heeft twee tabellen meegestuurd waarin per rij gegevens staan van de 932 respectievelijk 1878 naheffingsaanslagen. Van deze rijen ziet er telkens één op de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen. Verweerder heeft verder verklaard dat de batches tezamen met 932 respectievelijk 1878 enveloppen zijn overgedragen aan PostNL, waarbij hij heeft gewezen op de documenten met barcode die op dat moment worden meegegeven (in beide dossiers bijlage 5). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de gemeente post alleen aan PostNL aanbiedt. De rechtbank ziet geen reden om aan de inhoud van deze ter zitting afgelegde verklaring te twijfelen. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat voldoende aannemelijk is dat de naheffingsaanslagen aan PostNL ter verzending zijn aangeboden.
7. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Het ligt daarom op de weg van eiser om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient eiser feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van de besluiten redelijkerwijs kan worden betwijfeld (ECLI:NL:HR:2019:1102). De enkele ontkenning van de ontvangst van de naheffingsaanslagen op het adres van eiser ontzenuwt het vermoeden van ontvangst niet.
8. Gelet op het voorgaande zijn de aanmaningskosten van € 9 terecht in rekening gebracht en zijn de beroepen ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Sahebali, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Schillings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Uitspraken op bezwaar met kenmerk 24.80.259908 en 24.80.255754.