ECLI:NL:RBDHA:2025:23277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
C/09/694991 / KG ZA 25-1157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onderzoek van geestesvermogens van verdachte in strafzaak

In deze zaak heeft eiseres, een slachtoffer van geweld, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Openbaar Ministerie (OM). Eiseres vordert dat het OM in de strafzaak tegen haar ex-partner, die verdacht wordt van ernstige misdrijven, een vordering indient voor een psychologisch onderzoek naar de geestesvermogens van de verdachte. Eiseres stelt dat zij geen invloed kan uitoefenen op de strafprocedure en dat het OM weigert een risicotaxatie uit te voeren, wat volgens haar in strijd is met haar rechten als slachtoffer. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat deze gericht zijn op het beïnvloeden van de strafprocedure, waar de burgerlijke rechter geen rol in speelt. De voorzieningenrechter benadrukt dat eiseres haar rechten als slachtoffer kan uitoefenen binnen de strafprocedure zelf, en dat het OM en de rechter-commissaris de bevoegdheid hebben om te beslissen over het al dan niet laten uitvoeren van een psychologisch onderzoek. Eiseres is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de Staat betalen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/694991 / KG ZA 25-1157
Vonnis in kort geding van 8 december 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.A. Korver en T.A.E. Bossen te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. L. Sieverink te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 november 2025 met producties 1 - 18;
- de bij brief van 27 november 2025 overgelegde aanvullende producties 19 en 20;
- de op 28 november 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] heeft van medio september 2023 tot medio september 2024 een relatie gehad met de heer [naam] (hierna: [naam] ).
2.2.
Op 26 oktober 2024 heeft [naam] van het arrondissementsparket Amsterdam voor de duur van 90 dagen een gedragsaanwijzing opgelegd gekregen. [naam] is bevolen zich niet op te houden op/in een straal van 200 meter rondom de woning gelegen aan [adres] (de woning van [eiseres] ). Ook is hem bevolen zich te onthouden van (direct en indirect) contact met [eiseres] .
2.3.
In een door [eiseres] overgelegd proces-verbaal van bevindingen staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Melding
Op vrijdag 4 april 2025 omstreeks 03.31 uur kregen de politieambtenaren de melding om te gaan naar de [adres] . Daar zou een explosief zijn geweest en de gehele voordeur zou eruit liggen.
Ter plaatse
Ter plaatse zagen de politieambtenaren dat er bij huisnummer [nr] allemaal glasscherven en ander materiaal op de grond lag. Zij zagen dat de voordeur van de woning binnenin de woning stond en dat het glas van de ramen kapot was. Zij zagen onder het raam van nummer [nr] een onleesbare tekst van vermoedelijk graffiti. Zij zagen dat de ramen van nummer [nr] , de ramen op de eerste verdieping van nummer [nr] en het glas tussen de begane grond en de eerste verdieping van nummer [nr] ook kapot waren.
(…)”
2.4.
[eiseres] heeft op 4 april 2025 aangifte gedaan van brandstichting (door middel van een explosief) en op 10 april 2025 heeft zij ook aangifte gedaan van stalking, mishandeling en vernieling. [eiseres] heeft te kennen gegeven dat deze feiten zijn gepleegd door haar ex-partner [naam] .
2.5.
Op 8 april 2025 is [naam] aangehouden. Hij is op 10 juli 2025 voorgeleid aan de rechter-commissaris. Hij bevindt zich sindsdien in voorlopige hechtenis.
2.6.
De politie heeft een risicotaxatie verricht met gebruikmaking van het screeningsinstrument “Screening Assessment for Stalking and Harassment (SASH), waaraan [eiseres] heeft meegewerkt. Het SASH-instrument werkt op basis van een vragenlijst. De uitkomst van de SASH was “gemiddeld”.
2.7.
Op 25 september 2025 heeft het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak van [naam] een aanvang genomen.
2.8.
Bij brief van 27 oktober 2025 heeft de advocaat van [eiseres] het Openbaar Ministerie (hierna: OM) onder meer gevraagd of pro Justitia rapportages over de verdachte zijn opgesteld. Ook is verzocht om te berichten – in het geval er geen rapportages zijn – waarom het OM geen rapportages heeft laten opstellen.
2.9.
Op 29 oktober 2025 heeft de slachtoffercoördinator van het OM de advocaten van [eiseres] onder meer bericht dat geen rapporten zijn aangevraagd en dat de verdachte ook nergens aan mee wil werken.
2.10.
Op 4 november 2025 heeft mr. Korver de slachtoffercoördinator van het OM een bericht gestuurd met het verzoek dit bericht aan de Officier van Justitie (hierna: OvJ) door te zenden. In dit bericht heeft mr. Korver onder meer geschreven dat zijns inziens wordt voldaan aan alle criteria voor het opstellen van een pro Justitie rapportage en dat het feit dat de verdachte daaraan niet zegt mee te willen werken daaraan niet af doet omdat het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) een speciale afdeling voor weigerende observandi heeft.
2.11.
Op 6 november 2025 heeft de OvJ mr. Korver onder meer bericht dat de optie van observatie in het PBC gereserveerd wordt voor zaken waarin het OM rekening houdt met een TBS advies, maar dat de OvJ dat in deze zaak niet voor zich ziet.
2.12.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [naam] vindt plaats op 11 december 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A.
primairdat het Openbaar Ministerie wordt bevolen in strafzaak met parketnummer 13-107309-25 onverwijld een vordering op grond van artikel 196 Wetboek van Strafvordering (Sv) in te dienen, strekkende tot plaatsing van verdachte in het Pieter Baan Centrum ter observatie en onderzoek naar de geestvermogens van verdachte;
B.
subsidiairdat het Openbaar Ministerie wordt bevolen in strafzaak met parketnummer 13-107309-25 onverwijld bij de rechter-commissaris een vordering op grond van artikel 227 Sv in te dienen tot benoeming van een tweetal deskundigen, bestaande uit een psychiater en een psycholoog, ter beoordeling van de geestesvermogens van de verdachte;
C.
voorwaardelijk– in het geval er door de rechter-commissaris niet tijdig uitspraak kan worden gedaan op de door het Openbaar Ministerie in te dienen vorderingen als bedoeld onder A en/of B, dus voordat de inhoudelijke behandeling in strafzaak met parketnummer 13-107309-25 plaatsvindt – te bepalen dat het Openbaar Ministerie wordt bevolen tijdens de inhoudelijke behandeling (i) primair te vorderen dat de zaak wordt terugverwezen naar de rechter-commissaris voor de toepassing van artikel 196 Sv zodat de verdachte wordt geplaatst in het Pieter Baan Centrum ter verdere observatie; en (ii) tegelijkertijd, voor het geval de primaire vordering door de strafkamer van de Rechtbank wordt afgewezen, subsidiair te vorderen dat een duorapportage wordt gelast op grond van artikel 315 Sv;
D.
voor alle gevallen: met verwijzing van gedaagde in de proceskosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 178 en te verhogen met € 92 in geval van betekening van het vonnis, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. [eiseres] heeft geen mogelijkheid om binnen de kaders van het Nederlandse strafrechtstelsel invloed uit te oefenen op de uitkomst van het strafgeding dat is ingesteld naar aanleiding van haar aangiftes, terwijl de OvJ weigert een deugdelijke risicotaxatie te doen uitvoeren. De motivering daarvoor is naar inzicht van [eiseres] in redelijkheid niet navolgbaar en kan de weigering derhalve in gemoede niet dragen. De weigering van de OvJ staat op gespannen voet met de rechten die [eiseres] als slachtoffer op grond van de in het Wetboek van Strafvordering omgezette bepalingen uit de Slachtofferrichtlijn [1] toekomen. Ook op grond van het Verdrag van Istanbul [2] is Nederland gehouden tot de risicotaxatie bij zaken waarin – zoals hier – sprake is van ernstige escalatie-indicatoren, herhaald geweld en een reëel risico op recidive. Het nalaten van een dergelijk onderzoek is in strijd met artikel 22 Slachtofferrichtlijn en artikel 10 Besluit slachtoffers van strafbare feiten. Dit nalaten is in strijd met de zorgplicht die op de Staat rust om te voorkomen dat vrouwen slachtoffer worden van voorzienbaar geweld. Het OM heeft een grote mate van beleidsruimte, maar die vindt haar grens waar hogere (verdrags- en Unierechtelijke) beschermingsnormen toepassing vinden.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiseres] wenst dat [naam] in zijn strafzaak op grond van artikel 196 Sv ter observatie en onderzoek van de geestesvermogens in het Pieter Baan Centrum wordt geplaatst, althans dat op grond van artikel 227 Sv deskundigen worden benoemd ter beoordeling van de geestvermogens van [naam] . [eiseres] vordert dat het Openbaar Ministerie verzoeken daartoe doet aan de Rechter-Commissaris dan wel, tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, aan de rechtbank. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak van [naam] zal op 11 december 2025 plaatsvinden. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] niet ontvankelijk is in haar vorderingen omdat deze erop zijn gericht [naam] in het kader van zijn strafzaak door deskundigen te laten onderzoeken. Daarvoor zou de voorzieningenrechter als burgerlijke (rest)rechter moeten ingrijpen in de nog lopende strafzaak tegen [naam] . De aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter heeft echter geen betrekking op voorzieningen die partijen uitsluitend verlangen met het oog op de procesvoering in de rechtsgang bij een andere rechter. Partijen zijn in die rechtsgang aangewezen op de voor die rechtsgang geldende regels en mogelijkheden. Het is aan de rechter in die rechtsgang om te beslissen over de uitleg en toepassing van die regels en mogelijkheden. In dat verband is voor de burgerlijke rechter, gelet op de wettelijke verdeling van rechterlijke bevoegdheid, geen taak weggelegd (vergelijk: HR 28 september 2018, ECLI: NL:HR:2018:1806).
4.3.
De Staat heeft er met juistheid op gewezen dat [eiseres] , als slachtoffer in de strafvorderlijke procedure, is aangewezen op de voor haar (als slachtoffer) in die rechtsgang geldende regels en mogelijkheden, bijvoorbeeld door kennisneming van de processtukken, door bepaalde stukken aan het dossier te (doen) voegen en/of haar spreekrecht uit te oefenen, en daarin desgewenst bepaalde wensen te formuleren. [eiseres] kan niet via de route van een procedure bij de voorzieningenrechter de haar ter beschikking staande bevoegdheden in de strafrechtelijke procedure uitbreiden.
4.4.
In een eerder stadium is gebleken dat het OM voor het laten onderzoeken van de geestvermogens van [naam] onvoldoende aanleiding ziet. Ook de rechter-commissaris, die ambtshalve over de bevoegdheid beschikt om een onderzoek op grond van artikel 196 Sv te bevelen, heeft daartoe geen aanleiding gezien. De correspondentie tussen de advocaat van [eiseres] en het OM over de vragen van mr. Korver inzake het laten opstellen van een pro Justitia rapportage is aan het strafdossier toegevoegd. De Staat heeft er terecht op gewezen dat als de rechtbank (de zittingsrechter) het noodzakelijk oordeelt, deze alsnog kan bevelen dat de verdachte ter observatie wordt overgebracht naar een psychiatrisch ziekenhuis of observatiekliniek met het oog op een onderzoek naar zijn geestvermogens. Ook kan de rechtbank een deskundige onderzoek opdragen en hem de opdracht verlenen tot het uitbrengen van een schriftelijk verslag. [eiseres] kan door gebruik te maken van haar spreekrecht nogmaals aandacht vragen voor haar wens. Voor de burgerlijke rechter in kort geding is in dit verband echter geen taak weggelegd.
4.5.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat uit de processtukken van [eiseres] volgt dat, alhoewel haar vordering erop is gericht om [naam] in het kader van zijn strafzaak te laten onderzoeken, haar belang bij haar vordering met name gericht is op haar eigen veiligheid, waarbij zij onder meer verwijst naar het Verdrag van Istanboel en naar de Slachtofferrichtlijn op grond waarvan de Staat slachtoffers bescherming moet bieden en dat daarvoor een individuele beoordeling ter bepaling van specifieke beschermingsbehoeften noodzakelijk is. Zij stelt dat een tijdige en deugdelijke individuele beoordeling van haar beschermingsbehoeften en daarmee samenhangende risico’s alleen kan nadat [naam] door deskundigen is onderzocht. In dat verband is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat de politie in het voorjaar van 2025 een risicotaxatie heeft opgesteld en dat [eiseres] daaraan heeft meegewerkt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Korver hierover opgemerkt dat deze risico-taxatie niet (meer) klopt onder meer omdat [eiseres] angstgevoelens heeft die zij destijds niet onder woorden heeft gebracht. Hij heeft op dit punt echter nog geen contact met het Openbaar Ministerie of de politie opgenomen en dus ook nog niet om een geactualiseerde risico-taxatie verzocht. Het ligt dan ook voor de hand dat het gesprek hierover eerst verder wordt gevoerd.
4.6.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van de Staat van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2025.

Voetnoten

1.Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ
2.Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld