ECLI:NL:RBDHA:2025:2331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
NL25.1428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en ongegrondverklaring van beroep in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Poolse nationaliteit claimt. De minister van Asiel en Migratie had op 10 januari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 20 januari 2025 hebben de gemachtigden van zowel eiser als de minister hun standpunten toegelicht. Eiser heeft een afstandsverklaring getekend.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, met name de zware gronden 3b en 3h, die betrekking hebben op het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser was eerder gedwongen uitgezet naar Polen en had zich illegaal in Nederland bevonden zonder zich bij de autoriteiten te melden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, omdat het risico op onttrekking substantieel was. Eiser had ook geen lopend traject bij een hulporganisatie, wat zijn verzoek om een lichter middel verder ondermijnde.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 januari 2025, en tegen deze beslissing kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.1428
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser heeft een afstandsverklaring getekend.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1984.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is in juni 2024 gedwongen uitgezet naar Polen, en heeft bij het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling verklaard dat hij zo’n drie maanden geleden Nederland is ingereisd en toen geen melding heeft gedaan van zijn illegale verblijf bij de autoriteiten. Eiser heeft zich daarmee aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Het betoog van eiser dat deze grond niet aan hem mag worden tegengeworpen omdat hij toch al in beeld was bij de autoriteiten, slaagt niet. Eiser is immers in beeld gekomen van de autoriteiten vanwege overtredingen, en niet omdat hij zich zelf heeft gemeld. Ook de zware grond onder 3h is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser is op 3 juli 2020 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Eiser wijst erop dat zijn strafrechtelijke antecedenten voornamelijk winkeldiefstallen zijn en dat de politierechter hem op 25 november 2024 heeft vrijgesproken van verdenking van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat hij geen actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar is voor de openbare orde. Volgens eiser volgt uit de ongewenstverklaring daarom niet dat er een risico op onttrekking is. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De minister heeft in de maatregel van bewaring toegelicht dat sprake is van een risico op onttrekking, omdat eiser ondanks deze ongewenstverklaring in Nederland verblijft, en al meerdere keren gedwongen moest worden uitgezet. Dat eiser niet strafrechtelijk is veroordeeld voor zijn verblijf in Nederland, betekent niet dat de ongewenstverklaring hem in deze vreemdelingenrechtelijke procedure niet mag worden tegengeworpen.
4. De zware gronden onder 3b en 3h zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, zoals een meldplicht. Eiser voert daartoe aan dat hij zich meewerkend heeft getoond door zijn ID af te laten geven bij de vreemdelingenpolitie. Ook is hij door de strafrechter meermaals vrijgesproken van verdenking van artikel 197 Sr. Eiser wijst er verder op dat er vóór de laatste gedwongen uitzetting in juni 2024 een traject liep met de Regenbooggroep, waarvan het doel was om eiser over te dragen aan een afkickkliniek in Polen. Dat traject is doorkruist door de inbewaringstelling destijds. Met de oplegging van een lichter middel zou eiser opnieuw hulp kunnen krijgen van een organisatie en zou kunnen worden voorkomen dat hij terugkeert naar Nederland.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de eerder besproken zware gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser ondanks een ongewenstverklaring in
Nederland verblijft en meerdere keren gedwongen is uitgezet. In de omstandigheid dat eiser zijn ID af heeft laten geven bij de vreemdelingenpolitie hoefde de minister daarom geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat eiser niet strafrechtelijk is veroordeeld voor zijn verblijf in Nederland. De rechtbank wijst er verder op dat het de eigen verantwoordelijkheid is van eiser om zich aan de regels te houden en aan zijn herstel te werken. Eiser is op 9 januari 2025 ’s avonds op straat aangetroffen, en verbleef toen dus niet in een opvang. Er loopt op dit moment geen traject bij de Regenbooggroep of een andere organisatie. Gelet op het voorgaande hoefde de minister eiser dan ook niet in de gelegenheid te stellen om met hulp van een organisatie zoals de Regenbooggroep naar Polen terug te keren. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.