ECLI:NL:RBDHA:2025:23378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
SGR 21/8227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens welstandsexces en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak hebben eisers, wonende aan de [adres] te [plaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van [plaats], waarbij hen een last onder dwangsom is opgelegd vanwege een welstandsexces aan de aanbouw aan de achterzijde van hun woning. Eisers zijn van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat hen door de wabo casemanager van de gemeente was toegezegd dat hun bouwplan geen welstandsexces zou opleveren. Daarnaast hebben zij een verzoek tot schadevergoeding ingediend voor de kosten die zij hebben gemaakt om het welstandsexces te verwijderen, ter hoogte van €3.000,-.

De rechtbank heeft op 11 november 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de wabo casemanager in een e-mail van 31 maart 2020 heeft aangegeven dat het bouwplan geen welstandsexces zou opleveren, maar dat deze uitlating niet kan worden gekwalificeerd als een toezegging, omdat de uiteindelijke afwerking van de aanbouw niet overeenkwam met de eerder besproken plannen. De rechtbank concludeert dat het college de afwerking van het bouwplan terecht als een welstandsexces heeft aangemerkt.

Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, evenals hun verzoek om schadevergoeding. De rechtbank wijst erop dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats]

(gemachtigde: mr. C.H. Norde).

Samenvatting

1. Eisers wonen aan de [adres] te [plaats] . Het college heeft aan eisers een last onder dwangsom opgelegd omdat sprake is van een welstandsexces aan de aanbouw aan de achterzijde van de woning. Eisers zijn het niet eens met de opgelegde last onder dwangsom. Zij voeren daartoe aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Eisers hebben daarom ook een verzoek tot schadevergoeding ingediend, omdat zij als gevolg van de last onder dwangsom €3.000,- hebben moeten betalen om het welstandsexces te verwijderen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit niet is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 3 juni 2021 heeft het college aan eisers een last onder dwangsom opgelegd. De last onder dwangsom ziet toe op het beëindigen van het welstandsexces van de aanbouw aan de achterzijde van het pand. Met het besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het college dit besluit gehandhaafd.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek tot schadevergoeding van de gemaakte kosten van €3.000,- ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 september 2025 op zitting behandeld. De beroepen zijn tegelijk behandeld met de beroepen met zaaknummers 21/8227, 22/5241 en 23/2734. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
3.1.
De last onder dwangsom is op 3 juni 2021 opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Standpunten van partijen
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eisers is door de wabo casemanager van de gemeente toegezegd dat hun bouwplan geen welstandsexces zou opleveren. Volgens eisers is hierdoor het vertrouwen gewekt dat niet handhavend opgetreden zou worden tegen de uitvoering van de aanbouw. Om geen dwangsom te verbeuren hebben eisers wel aan de last voldaan. Eisers hebben belang bij de behandeling van hun beroep, omdat zij vinden dat ze ten onrechte €3.000 hebben moeten uitgeven aan het ongedaan maken van het welstandsexces.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de wabo casemanager geen toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan waaruit eisers redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de uitvoering van het bouwplan geen welstandsexces zou opleveren.
Vertrouwensbeginsel
5. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 [1] een stappenplan uiteengezet dat wordt gehanteerd bij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
5.1.
Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De welbewuste standpuntbepaling zal doorgaans in een schriftelijk stuk zijn vastgelegd. Ook zonder schriftelijk stuk kan de uitlating en/of gedraging aannemelijk zijn, waarbij van belang kan zijn dat het bestuursorgaan de gestelde uitlating en/of gedraging niet of onvoldoende betwist.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in de e-mail van 31 maart 2020 van de wabo casemanager van de gemeente het volgende staat:
Zoals je zegt hoeven vergunningsvrije bouwwerken niet te voldoen aan eisen uit de welstandsnota. Er kan echter inderdaad wel opgetreden worden als er sprake is van een zogeheten 'welstandsexces', oftewel "als het uiterlijk van een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand" (goed gevonden trouwens). Hierbij moet je denken aan iets dat pimpelpaars is of een bijzondere vorm heeft. Zoals omschreven is dit bij jullie niet ter sprake. De aanbouw en dakkapel krijgen een gebruikelijke vorm
met neutrale kleuren. Zodoende geen potentieel welstandsexces, dus prima zo!
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitlatingen van de wabo casemanager van de gemeente aan het bevoegde bestuursorgaan kunnen worden toegerekend. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eisers uit deze e-mail het gerechtvaardigde vertrouwen hebben mogen ontlenen dat de wijze waarop het bouwplan is uitgevoerd geen welstandsexces zou opleveren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De wabo casemanager zegt in de e-mail van 31 maart 2020 toe dat het bouwplan zoals omschreven, met dus een aanbouw en een dakkapel met een gebruikelijke vorm en neutrale kleuren, geen welstandsexces oplevert. Die e-mail is een reactie op de e-mail van eisers van 29 maart 2020, waarin zij onder bijvoeging van enkele plattegronden, impressietekeningen en een foto uitleg geven over het uiterlijk van de aanbouw zoals zij die in gedachten hebben. Ter zitting is echter gebleken dat de aanbouw niet op deze manier is afgewerkt. Zo is sprake van afwijkend materiaalgebruik aan de linkerzijde (trespabeplating in plaats van een gemetselde muur), steekt de dakrand 7,5 centimeter uit en zijn de platen golvend aangebracht. De opgelegde last onder dwangsom ziet op deze afwijkende afwerking, welke het college op basis van een advies van de welstandscommissie als welstandsexces heeft aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was de wabo casemanager van de gemeente ten tijde van het schrijven van de e-mail van 31 maart 2020 niet op de hoogte van deze afwijkende afwerking en heeft hij derhalve niets over deze afwerking kunnen toezeggen. Daaraan doet niet af dat eisers in de e-mail van 29 maart 2020 ook opmerken dat ze er nog niet uit zijn wat ze gaan doen aan kant van [huisnummer] , omdat de buurvrouw het scheidingsmuurtje niet weg wil hebben, en dat daar waar mogelijk trespa komt als afwerking, maar dat de voorkeur uitgaat naar een gemetselde muur. De afwijkingen zien immers op meer dan alleen een mogelijke afwerking met trespaplaten. Dat betekent dat deze e-mail niet kan worden gekwalificeerd als een toezegging om de aanbouw op deze manier af te werken en dat het college de afwerking van het bouwplan als een welstandsexces heeft kunnen aanmerken. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.