ECLI:NL:RBDHA:2025:23420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
09/174427-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel in vereniging met gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffer

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak betreft de seksuele uitbuiting van een jonge vrouw, genaamd [slachtoffer], die uit Letland afkomstig is. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de vrouw gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten, waarbij zij slechts een klein percentage van de inkomsten mocht houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] en dat er sprake was van een uitbuitingssituatie. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer] ter hoogte van € 11.682,98, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon bevolen, die gebruikt is om het feit te begaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/174427-24
Datum uitspraak: 9 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats] ( [geboorteland 1] ),
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 september 2024, 9 december 2024 (beide pro forma), 14 mei 2025 (aanhouding), 6 en 11 november 2025 (inhoudelijke behandeling) en 25 november 2025 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.Y. Rose, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, mr. S.P. Koerselman en mr. D.E. van der Wiel, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 14 mei 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 16 mei 2024 meldde zich bij de politie een man (hierna: de melder). Hij verklaarde dat hij op 12 en 13 mei 2024 seksafspraken heeft gehad met een wellicht minderjarige vrouw met de naam ‘ [naam 1] ’. De melder had een advertentie van [naam 1] op de website [website] gevonden. Hij betaalde de diensten via een betaalverzoek. Nadat de melder op een website van de politie had gelezen over signalen van gedwongen prostitutie, kreeg hij het vermoeden dat bij ‘ [naam 1] ’ sprake was van gedwongen prostitutie. Naar aanleiding van bovenstaande werd door de politie op 17 mei 2024 het onderzoek met de naam ‘TOK’ opgestart.
Op 30 mei 2024 vond een informatief gesprek mensenhandel met het vermeende slachtoffer plaats. Zij heet [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) en is geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteland 2] . Op 6 juni 2024 heeft de politie opnieuw met [slachtoffer] gesproken. Zij vertelde tijdens die gesprekken dat zij vrijwillig werkzaam was in de prostitutie. [medeverdachte 1] , (de verdachte), [verdachte] en [medeverdachte 2] (de medeverdachten), zouden haar daarbij hebben geholpen. Ze vertelde ook dat ze een relatie had met [medeverdachte 2] . In september 2024 heeft de politie contact gezocht met [slachtoffer] , waarbij haar werd verteld dat zij door de rechter-commissaris zou worden gehoord. [slachtoffer] vertelde toen dat ze eerder bij de politie niet alles had verteld, omdat ze bang was. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] op 28 februari 2025, 4 maart 2025 en 7 maart 2025 bij de rechter-commissaris een uitgebreide verklaring afgelegd.
De verdachte wordt verweten dat hij zich samen met een of meer ander(en) schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, in de vorm van seksuele uitbuiting, ten aanzien van [slachtoffer] .
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de officier van justitie.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
3.4.
Juridisch kader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) Sr en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid.
De tenlastelegging is telkens opgesplitst in specifieke verwijten die worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 Sr. De delictsomschrijving in sub 1 ziet op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en of opnemen van een ander, om die ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is vereist dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft. Het verwijt in sub 4 ziet op het verrichten van handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard. Uitbuiting van het slachtoffer is daarbij een impliciet bestanddeel. Het verwijt in sub 9 heeft betrekking op het zich laten bevoordelen uit de opbrengst van die diensten van seksuele aard door een ander. Ook hier wordt de uitbuiting als impliciet bestanddeel verondersteld. De in sub 1, 4 en 9 strafbaar gestelde vormen van mensenhandel vereisen steeds het gebruik van één of meer dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr. Dit geldt niet voor het verwijt in sub 6, dat betrekking heeft op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
Dwangmiddelen
De in deze zaak aan de orde zijnde dwangmiddelen betreffen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’.
De dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar (groten)deels overlappen. Uit jurisprudentie volgt dat beide situaties ruim worden uitgelegd. Beoogd wordt een ruime bescherming te bieden aan slachtoffers. Allerlei factoren kunnen hierbij een rol spelen. Te denken valt aan de financiële en sociale situatie waarin het slachtoffer zich bevindt. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de feitelijke omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem of haar aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Ook wordt voor het bewijs van het misbruik geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte vereist dan tot uitdrukking komt in de termen die in de wet staan (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen). Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad is het niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. De omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie had gewerkt, behoeft geen aanwijzing te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie.
Bij het misbruik maken van (1) ‘uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen van ongelijkheid in een dergelijke situatie, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als ze verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan.
(Oogmerk van) uitbuiting
(Het oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van artikel 273f Sr door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie.
De vraag of sprake is van uitbuiting laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar (het oogmerk van) uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid van een persoon.
Van uitbuiting in de prostitutie kan, zoals hiervoor overwogen, worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert. Op grond van vaste jurisprudentie zal in het geval van prostitutiewerkzaamheden – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van een dwangmiddel is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 Sr.
De rechtbank zal hieronder eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] bespreken. Vervolgens wordt de vrijspraak voor de periode van 1 maart 2024 tot en met 25 april 2024 besproken. Daarna wordt ingegaan op de rollen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ten aanzien van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] voor de periode vanaf 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024. Vervolgens zullen de dwangmiddelen ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ worden besproken. Daarna wordt ingegaan op het tenlastegelegde medeplegen en tot slot worden de verschillende subonderdelen van artikel 273f Sr langsgelopen.
3.6.1
De verklaringen van [slachtoffer]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar en innerlijk tegenstrijdig zijn. [slachtoffer] heeft volgens de verdediging op bepaalde onderdelen bij de rechter-commissaris een leugenachtige verklaring afgelegd. Hiertoe is aangevoerd dat moet worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de weergave van de gesprekken die [slachtoffer] met de politie heeft gevoerd op 30 mei 2024 en 6 juni 2024. Volgens de verdediging is [slachtoffer] in het gesprek van 6 juni 2024 door de politie beïnvloed, doordat de politie toen aan haar vertelde dat [medeverdachte 2] heeft verklaard geen relatie met haar te hebben en dat hij een andere vriendin heeft. Het besef bij [slachtoffer] dat zij geen relatie had met [medeverdachte 2] en de veronderstelling dat de verdachte en [medeverdachte 2] geen contact meer met haar wilden, heeft bij [slachtoffer] geleid tot gevoelens van boosheid, verdriet, woede en wraak. Pas na de beïnvloeding door de politie heeft [slachtoffer] de voor de verdachte belastende verklaring ten overstaan van de rechter commissaris afgelegd, waardoor deze verklaring onbetrouwbaar is en niet als bewijs kan worden gebezigd, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen/aangevers in strafzaken. Met name in mensenhandelzaken is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van vermeende slachtoffers behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van zowel belastende als ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan onder druk staan of beïnvloed worden door gevoelens van onder meer angst, loyaliteit of wraak.
[slachtoffer] is op meerdere momenten over het aan de verdachte ten laste gelegde gehoord:
- Op 30 mei 2024 heeft bij de politie een informatief gesprek plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft tijdens dit gesprek verklaard dat zij naar Nederland was gekomen om te werken, maar dat in de bloemenbranche te weinig werk beschikbaar was. Daarom heeft zij besloten in de prostitutie te gaan werken. De verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben haar hierbij geholpen, maar hiervoor hoefde zij niets te betalen of een tegenprestatie te leveren, aldus [slachtoffer] . Zij verklaarde dat niemand haar heeft uitgebuit en dat zij voor zichzelf werkte.
- Op 6 juni 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen twee verbalisanten en [slachtoffer] . Van dit gesprek is op 10 juni 2024 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. In dit proces-verbaal is beschreven dat [slachtoffer] onder meer heeft verteld dat al het geld dat zij verdiende in de prostitutie voor haar was. De verdachte bracht haar als vriendendienst naar klanten. [slachtoffer] betaalde hem daarvoor enkel de benzinekosten.
- Op 16 september 2024 vindt telefonisch contact plaats tussen een verbalisant en [slachtoffer] , waarin de verbalisant [slachtoffer] uitlegt dat de rechter-commissaris haar wil uitnodigen voor een getuigenverhoor. [slachtoffer] vertelt de verbalisant dat zij bereid is om haar verhaal te vertellen, maar dat zij niet in Nederland is. Zij vertelde dat ze eerder bang was en niet alles tegen de politie heeft verteld.
- Op 28 februari 2025, 4 maart 2025 en 7 maart 2025 is [slachtoffer] in Letland door de rechter-commissaris gehoord. De uitwerking van deze getuigenverklaring beslaat ongeveer 35 pagina’s. [slachtoffer] vertelt onder andere dat zij in eerste instantie met de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werkte, en later alleen met de verdachte en [medeverdachte 2] . De inkomsten werden door de verdachte en/of [medeverdachte 2] beheerd en zij kreeg daarvan € 100,- per gewerkte nacht uitbetaald. Ze verklaart dat haar weleens werd opgedragen handelingen te verrichten die zijn niet wilde verrichten.
Aan de start van voormeld verhoor bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] het volgende verklaard: “
ik ben bereid om alle waarheid aan u te vertellen. Toen ik nog in Nederland was, was het voor mij niet makkelijk om alles aan de politie te vertellen.”Ze vertelt dat ze eerder tegen de politie heeft gelogen. Dat zij was benaderd door medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en haar is gezegd dat ze naar de politie moest gaan en vertellen dat zij alles zelf had gedaan. Uit het procesdossier komt naar voren dat [medeverdachte 3] op 30 mei 2024 telefonisch contact heeft gelegd met [slachtoffer] . In dit telefoongesprek, waarvan het tapgesprek zich in het procesdossier bevindt, is tegen [slachtoffer] gezegd dat [medeverdachte 3] haar wil zien, dat zij haar locatie met hem moet delen en dat hij haar moet spreken voordat ze met de politie meegaat. Daarbij is ook gezegd dat [medeverdachte 2] een groot probleem heeft en [slachtoffer] hem moet helpen. [medeverdachte 3] heeft haar vervolgens bezocht en haar naar de politie gebracht. Ook bevindt zich in het dossier een Snapchatgesprek waaruit blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] eveneens heeft benaderd en heeft gezegd wat zij de politie moet vertellen. Uit een telefoongesprek van [medeverdachte 1] met een andere persoon volgt dat [medeverdachte 1] heeft gezegd:

[medeverdachte 2] er is een kans dat [medeverdachte 2] misschien 1 jaar gaat vastzitten, maar [medeverdachte 2] ik heb ervoor gezorgd dat die Kech (straattaal voor hoer) met [medeverdachte 3] gaat praten en nu heeft [medeverdachte 3] nu is uh .. [medeverdachte 3] daar met haar". Ze gaan samen naar het politiebureau zij gaat tegen de politie zeggen dat zij alles zelf wou doen en dat verder zij zelf wou werken en dat zij alleen om hulp vroeg om een account te maken en that's it.”
De verklaring van [slachtoffer] dat zij eerder – toen zij zich nog in Nederland bevond – bang was en het voor haar niet makkelijk was om alles bij de politie te vertellen, vindt dan ook ondersteuning in het procesdossier.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verklaring bij de rechter-commissaris authentiek, gedetailleerd en in de kern consistent is. Na voorlezing van hetgeen zij op de eerste verhoordag heeft verklaard, heeft [slachtoffer] haar eerdere verklaring op details aangepast of verder aangevuld. Deze nadere aanvullingen zijn specifiek en dragen bij aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daar komt bij dat essentiële onderdelen uit de verklaring steun vinden in overige bewijsmiddelen. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat zij eerst met de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werkte en later enkel met de verdachte en [medeverdachte 2] en dat dat ongeveer een maand duurde. De laatste keer was toen zij door een klant in elkaar werd geslagen. Ook heeft zij verklaard dat de verdachte en [medeverdachte 2] de inkomsten beheerden en zij van hen een klein percentage van de inkomsten ontving. Ook verklaarde zij dat zijzelf voor vervoerskosten moest opdraaien. Deze details vinden ondersteuning in het berichtenverkeer en de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden.
Zoals gezegd heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [slachtoffer] op 6 juni 2024 door de politie is beïnvloed, doordat haar toen is verteld dat [medeverdachte 2] de relatie met haar ontkende en een andere vriendin zou hebben. Volgens de verdediging is dit moment een cruciaal kantelpunt geweest voor [slachtoffer] en de reden waarom zij in het latere verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de prostitutiewerkzaamheden niet vrijwillig waren.
De rechtbank volgt dit betoog van de raadsvrouw niet. Naast hetgeen hiervoor is overwogen, volgt ook uit de onderzoeksbevindingen met betrekking tot de telefoon van [slachtoffer] dat de inhoud van de verklaringen die door [slachtoffer] in Nederland zijn afgelegd niet overeenkomen met de werkelijkheid. [slachtoffer] heeft op 26 mei 2024 een memo aan [medeverdachte 2] gestuurd waarin zij schrijft dat zij het werk niet meer wil verrichten, dat de afgesproken verdeling van de inkomsten niet wordt nageleefd, dat zij bijna niets krijgt en zonder geld zit. Ook geeft ze aan dat [medeverdachte 2] akkoord gaat met het door haar verrichten van handelingen waar zij het niet mee eens is. Vier dagen later verklaart zij ten overstaan van de politie echter dat zij niemand iets hoeft te betalen en zij voor zichzelf werkt en op 6 juni 2024 herhaalt zij dat alle inkomsten voor haarzelf zijn. Dit maakt dat de rechtbank deze twee afgelegde verklaringen voor wat betreft de prostitutiewerkzaamheden niet betrouwbaar acht. Het is daarnaast niet aannemelijk geworden dat de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris het gevolg is geweest van beïnvloeding van [slachtoffer] door de politie.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande overweegt de rechtbank dat de verklaring die [slachtoffer] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd betrouwbaar is. De rechtbank zal de verklaring voor het bewijs gebruiken.
Voor zover kan worden aangenomen dat het verweer van de verdediging ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dat sprake zou zijn van een vormverzuim met betrekking tot het proces-verbaal van bevindingen van 10 juni 2024, voldoet aan de eisen zoals daaraan door de wet worden gesteld, overweegt de rechtbank het volgende. Nu de rechtbank voorbijgaat aan het betoog van de verdediging dat [slachtoffer] op 6 juni 2024 door de politie is beïnvloed en zij daarnaast het proces-verbaal van bevindingen van 10 juni 2024 niet gebruikt voor het bewijs omdat zij de verklaringen die [slachtoffer] op 6 juni 2024 aan de politie heeft afgelegd onbetrouwbaar acht, zal de rechtbank niet nader ingaan op voornoemd verweer.
3.6.2
Vrijspraak voor de periode van 1 maart tot en met 25 april 2024
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de uitbuiting van [slachtoffer] in de periode tot 26 april 2024. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij in eerste instantie samenwerkte met de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft op 10 april 2024 een advertentie aangemaakt en deze op een sekswebsite geplaatst. Over de totstandkoming van deze advertentie heeft [slachtoffer] verklaard dat zij er toen mee instemde om sekswerkzaamheden te gaan verrichten en dat de advertentie door [medeverdachte 1] in samenspraak met haar is opgesteld. Zo besprak hij met haar welke handelingen zij zou verrichten en dit heeft hij op haar profiel aangegeven. De verdachten regelden het vervoer naar de afspraken en het geld dat [slachtoffer] met haar werkzaamheden verdiende werd verdeeld. In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat in deze eerste periode sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen vaststellen dat [slachtoffer] in deze periode werd aangezet tot het verrichten van handelingen bij klanten die zij niet wilde verrichten of dat zij anderszins moest werken onder voorwaarden of omstandigheden waar zij zelf niet mee had ingestemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de periode tot en met 25 april 2024 geen sprake was van mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting ten aanzien van [slachtoffer] .
De periode van 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024
3.6.3
De rol van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2]
Op grond van het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] in de periode vanaf 26 april 2024 nog betrokkenheid heeft gehad bij de werkzaamheden van [slachtoffer] . Zo verklaarde [slachtoffer] dat zij ‘slechts twee nachten’ met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt en verklaarde [medeverdachte 1] zelf dat hij ‘ongeveer 4 of 5 dagen’ is meegegaan toen [slachtoffer] van klant naar klant werd gebracht. Verder blijkt uit de gevorderde banktransacties dat alleen op 18, 19 en 21 april 2024 betalingen van klanten op de bankrekening van [medeverdachte 1] zijn ontvangen. In een Snapchatgesprek tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] wordt de naam van de verdachte voor het laatst genoemd op 25 april 2024, wanneer [medeverdachte 2] tegen [slachtoffer] zegt dat zij hem moet blokkeren.
Ten aanzien van de rol die de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] speelden bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] vanaf 26 april 2024, stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Aanmaken van de advertenties en plaatsen op sekswebsites
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 2] nadat zij niet meer met [medeverdachte 1] wilden samenwerken, een ander profiel voor haar hebben gemaakt zonder haar medeweten. Op dat nieuwe profiel stonden extra handelingen aangegeven die zij niet wilde verrichten en waar hoge bedragen tegenover stonden. Op 26 april 2024 heeft [medeverdachte 2] een account aangemaakt op de sekswebsite [website] . Op 29 april 2024 is een advertentie door [website] goedgekeurd. De werknaam van de prostituee voor wie de advertentie is aangemaakt, is [naam 2] . Aan deze advertentie zijn twee telefoonnummers gekoppeld. Een nummer staat op naam van [medeverdachte 2] . De politie schrijft het gebruik van het andere nummer toe aan [medeverdachte 2] . Ook wordt een bankrekeningnummer voor de advertentie gebruikt die op naam staat van [medeverdachte 2] . Er is een verificatiefoto van [slachtoffer] aangetroffen bij deze advertentie
.
Op 14 mei 2024 zijn nog twee advertenties aangemaakt door [medeverdachte 2] . De advertentie met de werknaam ‘ [naam 3] ’ bevatte het e-mailadres en telefoonnummer die door de politie aan [medeverdachte 2] worden toegeschreven alsook een bankrekeningnummer die op naam staat van [medeverdachte 2] . Bij de advertentie is een verificatiefoto van [slachtoffer] aangetroffen. De tweede advertentie betrof de werknaam ‘ [naam 4] ’. Aan deze advertentie was hetzelfde e-mailadres gekoppeld en een telefoonnummer waarvan het gebruik eveneens aan [medeverdachte 2] wordt gekoppeld. De advertentie bevatte meerdere foto’s van [slachtoffer] .
Het vervoeren en overbrengen naar de afspraken
[slachtoffer] werd vaak met de auto van de verdachte naar een klant gebracht, en vanuit daar weer naar een volgende klant gebracht. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij [slachtoffer] vaker dan vijf keer heeft vervoerd. De verdachte en [medeverdachte 2] waren dan geregeld allebei in de auto aanwezig. Als de verdachten niet voor het vervoer konden zorgen, moest [slachtoffer] gebruik maken van een taxi of het openbaar vervoer.
Klantcontacten en instructies over prostitutiewerkzaamheden
[slachtoffer] verklaarde dat zij niet wist welke handelingen ze bij welke klant moest verrichten omdat ze niet bij de klantcontacten betrokken was. De politie heeft telefoontoestellen in beslag genomen waarop klantcontacten met de klanten van [slachtoffer] zijn gevonden. Dit klantcontact werd door [medeverdachte 2] onderhouden. Op basis van dit contact met de klanten en de afspraken die daarbij voor [slachtoffer] werden gemaakt, werd aan [slachtoffer] verteld wanneer zij moest werken, hoe lang ze bij een klant moest blijven, hoeveel geld zij daarvoor moest ontvangen en welke handelingen zij tijdens de afspraken moest verrichten. [medeverdachte 2] stuurde deze instructies voorafgaand aan de werkafspraken per bericht aan [slachtoffer] of dit werd haar door de verdachte of [medeverdachte 2] verteld als zij op de locatie van de seksafspraken arriveerden.
Alhoewel het contact met [slachtoffer] voornamelijk door [medeverdachte 2] werd onderhouden, heeft ook de verdachte – al dan niet via [medeverdachte 2] – een (bepalende) rol gehad in de werkzaamheden van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte de baas was en alles besliste. Het voorgaande wordt ondersteund door de Snapchatberichten tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . Zo schrijft [medeverdachte 2] op 1 mei 2024 dat [verdachte] heeft gezegd dat als [slachtoffer] vanavond niet komt er dan een week niet wordt gewerkt. Op 11 mei 2024 schrijft [medeverdachte 2] dat [slachtoffer] aan [verdachte] moet vragen waar het is vanavond. Op 13 mei 2024 stuurt [slachtoffer] dat zij die dag één tot twee en maximaal drie klanten kan hebben. [medeverdachte 2] zegt dat hij het daar met [verdachte] over zal hebben en dat hij niet akkoord kan gaan voordat [verdachte] hiervan op de hoogte is. [slachtoffer] zegt dat zij het hier gisteren over heeft gehad en dat [verdachte] het goed vond. Op 20 mei 2024 vraagt [slachtoffer] aan [medeverdachte 2] waarom [verdachte] al het geld krijgt als hij op vakantie is en er zelf niet bij is, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat dat niet uitmaakt. Dat in deze gesprekken met ‘ [verdachte] ’ de verdachte wordt bedoeld, volgt onder meer uit de tapgesprekken waarin [medeverdachte 2] en de verdachte de werkzaamheden van [slachtoffer] bespreken en de verklaring van [slachtoffer] dat zij met de verdachte en [medeverdachte 2] werkte. De verdachte heeft ook zelf contact met [slachtoffer] . Op 23 mei 2024 vindt telefonisch contact tussen hen plaats nadat [slachtoffer] door een klant is geslagen. De verdachte belt daarna [medeverdachte 2] om te zeggen dat hij was vergeten tegen [slachtoffer] te zeggen dat de klant zonder condoom wilde seks wilde hebben.
De verdachte speelde daarnaast een (bepalende) rol in het door [medeverdachte 2] onderhouden klantcontact en het beheer van de advertentie. Zo heeft op 10 mei 2024 een klant zijn afspraak afgezegd met [slachtoffer] . De verdachte stuurt daarop naar [medeverdachte 2] : ‘Fix gelijk een iemand anders’ en ‘Gooi haar omhoog’. Met dit laatste wordt volgens de politie in deze context bedoeld om extra te betalen voor een geplaatste advertentie op een sekswebsite zodat deze advertentie hoger wordt geplaatst in de lijst met advertenties en meer bovenaan een website verschijnt en dus eerder te zien zal zijn door klanten van een sekswebsite. Binnen 20 minuten vraagt de verdachte of [medeverdachte 2] al iemand heeft gevonden. De verdachte stuurt dat er ook taxikosten moeten worden betaald en hij stuurt vervolgens een betaalverzoek voor € 200,-. Op 13 mei 2024 hebben de verdachte en [medeverdachte 2] contact over de vraag of een klant nog komt opdagen. De verdachte sommeert [medeverdachte 2] dan om tegen [slachtoffer] te zeggen dat ze naar huis moet gaan.
Het beheer en de verdeling van de inkomsten
[slachtoffer] moest het contante geld dat zij had verdiend aan de verdachte en/of [medeverdachte 2] afstaan en zij kreeg dan een deel daarvan uitbetaald. Als zij het geld aan [medeverdachte 2] gaf, dan gaf [medeverdachte 2] dat op zijn beurt aan de verdachte, waarna de verdachte een berekening maakte en een deel aan [medeverdachte 2] en [slachtoffer] uitbetaalde. Voor de girale betalingen heeft de verdachte vele malen betaalverzoeken aangemaakt. Deze verzoeken werden aan de klanten van [slachtoffer] gezonden en het geld werd op de bankrekening van de verdachte bijgeschreven, zoals blijkt uit de gevorderde banktransacties. Op de verdeling van de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] wordt hieronder nader ingegaan.
3.6.4
De dwangmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat in de periode van 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024 jegens [slachtoffer] sprake was van de misbruikdwangmiddelen ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Misbruik van een kwetsbare positie
[slachtoffer] was een jonge vrouw van 19 jaar oud uit Letland en was pas korte tijd in Nederland. Zij was de Nederlandse en de Engelse taal niet goed machtig. Zij was zelf niet in staat om advertenties op Nederlandse sekswebsites aan te maken of te onderhouden. Ze was naar Nederland gekomen om werkzaam te zijn als uitzendkracht in de bloemenbranche. Hier was niet veel werk voor haar beschikbaar, want ze werkte soms maar acht uur in de week. Om toch rond te kunnen komen of extra geld te kunnen verdienen is zij in de prostitutie gaan werken. Zij beschikte over weinig financiële middelen. Op 25 mei 2024, nadat [slachtoffer] door een klant was mishandeld, vraagt zij de verdachte om geld, vanwege dokterskosten, huurkosten en een schuld bij een vriendin. De verdachte was op de hoogte van voormelde persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer] .
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
[slachtoffer] had in voornoemde periode onvoldoende zeggenschap over de seksuele handelingen die zij bij klanten moest verrichten. Zo geeft [slachtoffer] in het contact met [medeverdachte 2] aan dat zij niet tijdens haar menstruatie wil werken, waarop haar wordt gezegd dat zij het werk niet serieus neemt en haar wordt gevraagd of zij dan één of twee klanten kan doen die dag. Op 5 mei 2024 vraagt zij aan [medeverdachte 2] waarom er handelingen worden toegezegd die zij niet wil, zoals klaarkomen in haar gezicht of mond. Op 23 mei 2024 is [slachtoffer] bij een klant geweest die zonder condoom seks wil hebben, terwijl uit eerdere berichten volgt dat [slachtoffer] deze handeling niet wil verrichten. Op 26 mei 2024 heeft [slachtoffer] een memo naar [medeverdachte 2] gestuurd. In dat memo schrijft zij: “We waren het er in eerste instantie over eens dat ik niets zou doen wat ik niet wilde, maar je blijft chatten en gaat akkoord met waar ik tegen ben”.
[slachtoffer] had evenmin voldoende zeggenschap over de door haar te werken uren. Zij maakte soms lange avonden in de prostitutie, aansluitend aan haar uitzendwerk of zij moest in de ochtend direct door naar dit uitzendwerk. Ook vraagt [slachtoffer] op enig moment toestemming om te gaan slapen, om een maximum aantal klanten per avond te hebben en zij vraagt hoe laat ze ’s avonds naar huis kan gaan. Wanneer [slachtoffer] aangeeft dat zij de hele nacht niet heeft geslapen en erna weer door moet naar haar andere werk, moet zij die avond toch weer werkzaamheden in de prostitutie verrichten. Ook laat [slachtoffer] op enig moment weten dat zij graag een dag van te voren hoort over een werkafspraak en niet pas kort voor de daadwerkelijke afspraak.
Wanneer [slachtoffer] aangeeft niet te willen of kunnen werken of bepaalde handelingen niet te willen verrichten, worden haar verdere berichten genegeerd, haar telefoonnummer tijdelijk geblokkeerd of haar medegedeeld dat de verdachten wel op zoek gaan naar iemand anders om mee te werken.
Het beheer over en de verdeling van de inkomsten lag in handen van de verdachte en [medeverdachte 2] . Als een klant contant bij [slachtoffer] heeft afgerekend, moet zij dit geld aan de verdachte of [medeverdachte 2] afstaan. [slachtoffer] krijgt later een deel van de opbrengsten uitbetaald. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij maximaal € 100,- kreeg per avond dat zij werkte. Uit diverse berichten tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] volgt dat het tarief dat [slachtoffer] ontvangt € 50,- per uur bedraagt. Op 12 mei 2024 schrijft [medeverdachte 2] dat zij van een totaalbedrag van € 630,-, € 180,- voor zichzelf mag houden. Op 23 mei 2024 is er contact over een klant die een afspraak van 24 uur wil maken. [slachtoffer] vraagt zich af waarom deze klant hiervoor € 2.000,- moet betalen, terwijl het tarief eigenlijk € 3.500,-. De verdachten willen [slachtoffer] voor haar werkzaamheden in ieder geval maar maximaal € 400,- geven. Uit genoemde bedragen volgt dat [slachtoffer] voor haar verrichte werkzaamheden slechts een klein percentage van de opbrengsten kreeg uitbetaald.
Indien een klant per bank wilde betalen werden de betaalverzoeken door de verdachte aangemaakt en zodoende ontving de verdachte deze girale inkomsten op zijn bankrekening. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte deze bedragen van de rekening contant opnam en aan [slachtoffer] en/of [medeverdachte 2] overhandigde. Hoewel de verdediging bewijzen van opname bij de pleitnota heeft overlegd, is hiermee geenszins aangetoond dat de verdachte deze opgenomen contante bedragen aan [slachtoffer] en/of [medeverdachte 2] heeft gegeven. [slachtoffer] betwist dat de girale inkomsten contant aan haar werden uitbetaald, afgezien van maximaal 100 euro per avond die zij contant kreeg.
Voor het vervoer naar de afspraken was [slachtoffer] afhankelijk van de verdachte en zijn auto. Als de verdachte hiervoor niet beschikbaar was, moest [slachtoffer] een taxi regelen of gebruik maken van het openbaar vervoer. Uit de berichten volgt dat zij hiervoor niet altijd de financiële middelen had, maar wel regelmatig voor deze vervoerskosten moest opdraaien.
De bovengenoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. [slachtoffer] had onvoldoende zeggenschap over de door haar te verrichten werkzaamheden, zoals de door haar te verrichten handelingen, de tijdstippen waarop ze moest werken en de hoeveelheid uren die zij moest werken. Ook had zij onvoldoende zeggenschap over de inkomsten die zij voor haar werkzaamheden kreeg. De verdachte was op de hoogte van deze werkomstandigheden van [slachtoffer] .
De andere ten laste gelegde dwangmiddelen, te weten dwang, geweld of (een) andere feitenlijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude of misleiding, acht de rechtbank net als de officier van justitie niet bewezen. De verdachte wordt van toepassing van deze dwangmiddelen vrijgesproken.
3.6.5 (
Oogmerk op) uitbuiting
Gelet op bovenstaande was in de periode van 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024 ten aanzien van [slachtoffer] sprake van een uitbuitingssituatie. Het handelen van de verdachte heeft een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] teweeggebracht. Hiermee kan ook het oogmerk van uitbuiting van de verdachte worden verondersteld.
Artikel 273, eerste lid, sub 1, Sr
Ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen onder sub 1 acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [slachtoffer] in de periode van 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024 heeft vervoerd en overgebracht. Van de overige ten laste gelegde handelingen onder sub 1 wordt de verdachte vrijgesproken.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4, Sr
De verdachte heeft de dwangmiddelen ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ ook ingezet om [slachtoffer] zich beschikbaar te laten stellen tot het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden, waardoor subonderdeel 4 van artikel 273f, eerste lid, Sr ook kan worden bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr
Gelet op hetgeen hierboven is beschreven over het beheer en de verdeling van de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] , stelt de rechtbank vast dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Artikel 273f, eerste lid, sub 9, Sr
De rechtbank stelt op basis van het bovenvermelde eveneens vast dat de verdachte [slachtoffer] heeft bewogen om inkomsten uit haar prostitutiewerk aan hem af te staan.
3.6.6
Medeplegen
De verdediging heeft bepleit dat het tenlastegelegde medeplegen niet kan worden bewezen, omdat geen sprake was van een intensieve samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n), de verdachte zelf van 3 tot en met 9 mei 2024 op vakantie was, de verdachte geen rol in de voorbereiding of de uitvoering heeft gehad en zijn betrokkenheid bij de afhandeling beperkt was tot het pinnen en overdragen van de gelden die naar zijn bankrekening waren overgemaakt. Er was hoogstens sprake van faciliterende handelingen door de verdachte, aldus de verdediging.
Gelet op de eerder beschreven rollen van de verdachte en [medeverdachte 2] bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en de overwegingen die ten grondslag liggen aan het toepassen van de dwangmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] . Als startdatum wordt de aanmaakdatum van het [website] account door [medeverdachte 2] gehanteerd. Vanaf dat moment werd volgens [slachtoffer] een nieuw profiel voor haar aangemaakt door de verdachte en [medeverdachte 2] op [website] zonder haar medeweten, waarop ook extra handelingen stonden aangegeven die zij niet wilde verrichten. De verdachte en [medeverdachte 2] zijn vanaf dat moment samen betrokken bij de uitbuiting van [slachtoffer] , nu [slachtoffer] vanaf dat moment met hen beide (en niet langer met [medeverdachte 1] ) samenwerkte. De rechtbank acht het medeplegen bewezen voor de gehele periode van 26 april tot en met 27 mei 2024. Uit het berichtenverkeer kan worden afgeleid dat de verdachte ook tijdens zijn vakantie meedeelde in de verdeling van de inkomsten.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte hetgeen aan hem onder subonderdeel 1, 4, 6, en 9 is ten laste gelegd, tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
3.6.7
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft op de terechtzitting van 11 november 2025 in dupliek een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het uitluisteren van de geluidsopnamen van de politieverhoren van [slachtoffer] van 30 mei 2024 en 6 juni 2024. De rechtbank wijst dit verzoek bij gebrek aan noodzaak af, nu de rechtbank deze verhoren niet voor het bewijs gebruikt en de rechtbank de stellingname van de verdediging dat [slachtoffer] in het tweede verhoor door de politie zou zijn beïnvloed, onder paragraaf 3.6.1 terzijde heeft geschoven.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Hij in of omstreeks de periode van 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer] , telkens door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft vervoerd en overgebracht, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1),
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4),
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde (sub 9),
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6), immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader (meermalen)
- die [slachtoffer] verificatiefoto’s ten behoeve van het maken van een seksadvertentie laten sturen en
- een advertentie met (naakt)foto’s gemaakt en op sekssites geplaatst en
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en afspraken met klanten gemaakt en
- uitleg en instructie gegeven aan die [slachtoffer] met betrekking tot de door die [slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
- het verdiende geld afgenomen en/of in ontvangst genomen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte 2] en een beroepsverbod voor het werken in de context van prostitutie in brede zin. De officier van justitie heeft gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is namens de verdachte verzocht om – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – een gevangenisstraf gelijk aan de tijd in voorarrest doorgebracht op te leggen, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel, althans een taakstraf. Verder heeft de verdediging verzocht om de meldplicht en de ambulante behandeling niet als bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan mensenhandel waarbij een jonge vrouw uit Letland seksueel is uitgebuit. De vrouw heeft gedurende een periode van vier weken prostitutiewerkzaamheden verricht waarbij zij slechts een klein percentage van de totale inkomsten zelf mocht houden. Zij is bewogen tot het verrichten of ondergaan van seksuele handelingen die zij niet wilde verrichten of ondergaan. Zij had onvoldoende zeggenschap over onder meer de hoeveelheid uren en de tijdstippen waarop zij werkte.
Met zijn manier van handelen heeft de verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de autonomie en menswaardigheid van het slachtoffer. De lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen wordt immers geheel ondergeschikt gemaakt aan het financieel gewin van de uitbuiters. Het behoeft geen betoog dat seksuele uitbuiting leidt tot ingrijpende psychische gevolgen voor de slachtoffers daarvan. Gedwongen prostitutie wekt bovendien terecht veel afschuw op in de samenleving. Dergelijke feiten dienen naar het oordeel van de rechtbank dan ook fors te worden bestraft. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] , die ter terechtzitting door mr. De Klerk is voorgelezen, blijkt dat het voor het slachtoffer eng is om te herinneren wat er is gebeurd en zij het allemaal wil vergeten.
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 27 november 2024 en een voorgangsverslag van 28 april 2025. Uit het advies volgt dat de reclassering geen inschatting kan maken van het recidiverisico. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker van de verdachte het lopende toezicht toegelicht. De verdachte werkt goed mee aan het toezicht en is afsprakentrouw. De verdachte is een harde werker, het is voor hem belangrijk om stabiliteit te hebben op de verschillende leefgebieden en hij is doelbewust bezig met zijn toekomst. In het geval van een veroordeling zijn een meldplicht en openheid over financiën mogelijke bijzondere voorwaarden om op te nemen, maar deze zijn niet noodzakelijk.
Strafmaat
Uit het oogpunt van normhandhaving en vergelding acht de rechtbank, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, oplegging van een gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (hierna: LOVS-oriëntatiepunten) voor seksuele uitbuiting van een meerderjarige. Daarin is voor gevallen zoals het onderhavige, waarin nog wel sprake is van enige mate van autonomie en beschikkingsvrijheid van het slachtoffer en waarin geen grof geweld, ernstige bedreiging of chantage is toegepast, als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de vier en veertien maanden. Voor de strafmaat acht de rechtbank enerzijds van belang dat [slachtoffer] werd gedwongen om handelingen te ondergaan of verrichten die zij zelf niet wilde en dat zij werd bewogen om meer uren te werken dan zij zelf wilde. Anderzijds weegt de rechtbank mee dat door de verdachten jegens [slachtoffer] geen geweld of bedreiging daarmee heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van enige duur aan de verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 2] verbinden. Gelet op de toelichting van de reclassering op de terechtzitting, zal de rechtbank afzien van het opleggen van een meldplicht. Ook acht de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde beroepsverbod, gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, niet noodzakelijk.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 2] , voor zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank een aanzienlijk kortere periode van uitbuiting bewezen acht en omdat zij aansluiting heeft gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten.
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt die gelijk is aan de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend ter vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 50.047,22, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 48.547,22 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. Ter terechtzitting heeft mr. M.P. de Klerk, gemachtigd advocaat van [slachtoffer] , verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te verhogen tot een door de rechtbank vast te stellen bedrag. Voor de hoogte van dit bedrag is verwezen naar naar de smartengeldbedragen zoals genoemd in de Rotterdamse Schaal voor mensenhandel in categorie (b) ‘Ernstig’. Hierin is een bandbreedte van € 5.000,- tot € 10.500,- opgenomen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 25.773,61, waarvan € 24.273,61 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de complexiteit van de berekening van de schade, de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat zowel de materiële schade als de immateriële schade onvoldoende zijn onderbouwd en de vordering om die reden moet worden afgewezen. Uiterst subsidiair moet de vordering ten aanzien van zowel de materiële schade als de immateriële schade worden gematigd, aldus de verdediging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid, omdat de omvang van de geleden materiële schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank schat deze schade als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden in de periode van 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij heeft gewerkt tot een klant haar in elkaar had geslagen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit op 23 mei 2024 is gebeurd. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] op 27 mei 2024 weer aan het werk was, echter zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] diezelfde dag door de politie opgepakt. Ten aanzien van de periode waarin de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] het door [slachtoffer] verdiende geld hebben afgenomen en/of in ontvangst hebben genomen, gaat de rechtbank dan ook uit van de periode van 26 april 2024 tot en met 23 mei 2024, wat een periode van vier weken behelst.
Gelet op de Snapchatberichten tussen [slachtoffer] en de medeverdachte [medeverdachte 2] , de klantcontacten en de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, schat de rechtbank het gemiddelde aantal werkdagen op 3,5 dagen per week en het gemiddelde aantal klanten op 3 klanten per nacht.
Voor de schatting van het gemiddeld aantal minuten per klantafspraak en het verdiende bedrag per minuut zal de rechtbank uitgaan van de berekening in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de verdachte, opgemaakt op 28 februari 2025 (hierna: de ontnemingsrapportage). De rechtbank zal hierbij de klantcontacten die buiten de bewezenverklaarde periode vallen buiten beschouwing laten, als ook de afspraak van 16 mei 2024 van 660 minuten, omdat laatstgenoemde afspraak het gemiddelde van het aantal minuten per klant onevenredig beïnvloed. Dit is in het voordeel van de verdachte.
Dit brengt de volgende tabel met zich mee:
Datum Omschrijving Aantal minuten Totaal bedrag
13-5-2024 [klant 1] 30 € 180
18-5-2024 [klant 2] 60 € 250
10-5-2024 [klant 3] 60 € 350
9-5-2024 [klant 4] 120 € 450
5-5-2024 [klant 5] 45 € 200
5-5-2024 [klant 6] 60 € 300
4-5-2024 [klant 7] 30 € 150
6-5-2024 [klant 8] 120 € 350
18-5-2024 [klant 9] 120 € 400
4-5-2024 [klant 10] € 250
11-5-2024 [klant 11] 60 € 200
1-5-2025 [klant 12] 60 € 250
Totaal 825 € 3.330
Totaal aantal klanten 12
Op basis van bovenstaande tabel betreft het gemiddeld aantal minuten per klant 69 minuten. Het gemiddelde bedrag per minuut komt uit op € 4,03.
Dit maakt dat de uit werkzaamheden van [slachtoffer] verkregen opbrengsten gedurende de bewezenverklaarde periode als volgt kan worden geschat:
4 werkzame weken x 3,5 werkdagen x 3 klanten per dag x 69 minuten per klant x
€ 4,03 per minuut = € 11.678,94.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij per werkdag een bedrag van € 100,- ontving, en een keer een bedrag van € 150,- ontving. Uit de Snapchatberichten tussen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat zij per gewerkt uur een bedrag van € 50,- verdiende. Op 12 mei 2024 mag zij van een totaalbedrag van € 630,- een bedrag van € 180,- voor zichzelf houden. Deze bedragen in ogenschouw nemend en uitgaande van een – mede op basis van de prijzen zoals genoemd in de advertentie – geschat gemiddeld uurtarief van € 250,-, schat de rechtbank het door [slachtoffer] verkregen percentage voor haar verdiensten op 20 procent. Een percentage van 20 procent van het totaal aan berekende opbrengsten van € 11.678,94,- is € 2.335,79. Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] in de bewezenverklaarde periode een bedrag van in totaal € 207,59 aan [bedrijf] BV heeft betaald, waarvan vermoed wordt dat het betalingen inzake de advertenties op [website] betreft. De rechtbank zal deze kosten, net als de advocaat van de benadeelde partij, in mindering brengen op de geleden materiële schade. Tevens zal de rechtbank, net als de advocaat van de benadeelde partij, 21% omzetbelasting in mindering brengen op het totaal aan berekende opbrengsten van
€ 11.678,94,-. Dit komt neer op een aftrekpost van € 2.452,58.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de geleden materiële schade vast op:
Opbrengsten € 11.678,94
Af: 20% behouden -/- € 2.335,79
Af: websitekosten -/- € 207,59
Af: 21% omzetbelasting -/- € 2.452,58
--------------
€ 6.682,98
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De grondslag voor de toekenning van deze schade is gelegen in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, te weten aantasting in de persoon op andere wijze. De bewezenverklaarde seksuele uitbuiting is naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van de benadeelde partij, dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen.
Voor de begroting van de schade die hieruit voortvloeit heeft de rechtbank de Rotterdamse Schaal als hulpmiddel gebruikt. De rechtbank neemt als uitgangpunt de bandbreedte van smartengeldbedragen zoals genoemd onder categorie (c) ‘Tamelijk ernstig’ voor mensenhandel, te weten € 2.000,- tot € 5.000,-, en stelt de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,-. Hierbij is enerzijds rekening gehouden met het feit dat de benadeelde partij voorafgaand aan de bewezenverklaarde uitbuiting vrijwillig met de sekswerkzaamheden is begonnen en dat er geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld jegens haar door de verdachte of zijn medeverdachte. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de duur van de uitbuiting van ongeveer een maand (wat overeenkomt met de maximale duur van de betreffende categorie van de Rotterdamse Schaal), het feit dat sprake is geweest van financieel gewin voor de verdachte, de mate van vrijheidsbeperking van de benadeelde partij en het feit dat de benadeelde partij meermaals gedwongen is tot het hebben van onbeschermde seks.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 11.682,98, bestaande uit € 6.682,98 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, omdat het bestaan van de gestelde materiële schade boven het toe te wijzen bedrag van
€ 6.682,98 namens de verdachte (gemotiveerd) is betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog een verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Wettelijke rente, proceskostenveroordeling en hoofdelijkheid
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 mei 2024, de laatste dag van de pleegperiode, omdat vast is komen te staan dat de schade uiterlijk op die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is
daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.682,98, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp, 1 STK Telefoontoestel (Apple, zwart), zal worden verbeurdverklaard, nu de telefoon is gebruikt om het feit te begaan.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is verzocht tot teruggave aan hem van het inbeslaggenomen voorwerp.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp, te weten een telefoontoestel (Apple, zwart), verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 273f van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
mensenhandel in vereniging,
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
270(
TWEEHONDERDZEVENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
72 (TWEEËNZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij
op twee (2) jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2008 te [geboorteplaats] ( [geboorteland 1] ), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
Voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 11.682,98 aan materiële schade en immateriële schade en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af:
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.682,98 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 93 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Beslag
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel (Apple, zwart).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. J.G. Bruinsma, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Haas, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2024 tot en met 27 mei 2024 te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1),
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4),
- heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde (sub 9),
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (meermalen)
- die [slachtoffer] (een) (verificatie)foto(‘s) ten behoeve van het maken van een seksadvertentie laten sturen en/of
- een advertentie met (naakt)foto’s gemaakt en/of op sekssites geplaatst en/of
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en/of (een) afspra(a)k(en) met klanten gemaakt en/of
- uitleg en/of instructie gegeven aan die [slachtoffer] met betrekking tot de door die [slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het verdiende geld afgenomen en/of in ontvangst genomen.