7.3Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid, omdat de omvang van de geleden materiële schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank schat deze schade als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden in de periode van 26 april 2024 tot en met 27 mei 2024. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij heeft gewerkt tot een klant haar in elkaar had geslagen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit op 23 mei 2024 is gebeurd. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] op 27 mei 2024 weer aan het werk was, echter zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] diezelfde dag door de politie opgepakt. Ten aanzien van de periode waarin de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] het door [slachtoffer] verdiende geld hebben afgenomen en/of in ontvangst hebben genomen, gaat de rechtbank dan ook uit van de periode van 26 april 2024 tot en met 23 mei 2024, wat een periode van vier weken behelst.
Gelet op de Snapchatberichten tussen [slachtoffer] en de medeverdachte [medeverdachte 2] , de klantcontacten en de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, schat de rechtbank het gemiddelde aantal werkdagen op 3,5 dagen per week en het gemiddelde aantal klanten op 3 klanten per nacht.
Voor de schatting van het gemiddeld aantal minuten per klantafspraak en het verdiende bedrag per minuut zal de rechtbank uitgaan van de berekening in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de verdachte, opgemaakt op 28 februari 2025 (hierna: de ontnemingsrapportage). De rechtbank zal hierbij de klantcontacten die buiten de bewezenverklaarde periode vallen buiten beschouwing laten, als ook de afspraak van 16 mei 2024 van 660 minuten, omdat laatstgenoemde afspraak het gemiddelde van het aantal minuten per klant onevenredig beïnvloed. Dit is in het voordeel van de verdachte.
Dit brengt de volgende tabel met zich mee:
Datum Omschrijving Aantal minuten Totaal bedrag
13-5-2024 [klant 1] 30 € 180
18-5-2024 [klant 2] 60 € 250
10-5-2024 [klant 3] 60 € 350
9-5-2024 [klant 4] 120 € 450
5-5-2024 [klant 5] 45 € 200
5-5-2024 [klant 6] 60 € 300
4-5-2024 [klant 7] 30 € 150
6-5-2024 [klant 8] 120 € 350
18-5-2024 [klant 9] 120 € 400
4-5-2024 [klant 10] € 250
11-5-2024 [klant 11] 60 € 200
1-5-2025 [klant 12] 60 € 250
Totaal 825 € 3.330
Totaal aantal klanten 12
Op basis van bovenstaande tabel betreft het gemiddeld aantal minuten per klant 69 minuten. Het gemiddelde bedrag per minuut komt uit op € 4,03.
Dit maakt dat de uit werkzaamheden van [slachtoffer] verkregen opbrengsten gedurende de bewezenverklaarde periode als volgt kan worden geschat:
4 werkzame weken x 3,5 werkdagen x 3 klanten per dag x 69 minuten per klant x
€ 4,03 per minuut = € 11.678,94.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij per werkdag een bedrag van € 100,- ontving, en een keer een bedrag van € 150,- ontving. Uit de Snapchatberichten tussen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat zij per gewerkt uur een bedrag van € 50,- verdiende. Op 12 mei 2024 mag zij van een totaalbedrag van € 630,- een bedrag van € 180,- voor zichzelf houden. Deze bedragen in ogenschouw nemend en uitgaande van een – mede op basis van de prijzen zoals genoemd in de advertentie – geschat gemiddeld uurtarief van € 250,-, schat de rechtbank het door [slachtoffer] verkregen percentage voor haar verdiensten op 20 procent. Een percentage van 20 procent van het totaal aan berekende opbrengsten van € 11.678,94,- is € 2.335,79. Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] in de bewezenverklaarde periode een bedrag van in totaal € 207,59 aan [bedrijf] BV heeft betaald, waarvan vermoed wordt dat het betalingen inzake de advertenties op [website] betreft. De rechtbank zal deze kosten, net als de advocaat van de benadeelde partij, in mindering brengen op de geleden materiële schade. Tevens zal de rechtbank, net als de advocaat van de benadeelde partij, 21% omzetbelasting in mindering brengen op het totaal aan berekende opbrengsten van
€ 11.678,94,-. Dit komt neer op een aftrekpost van € 2.452,58.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de geleden materiële schade vast op:
Opbrengsten € 11.678,94
Af: 20% behouden -/- € 2.335,79
Af: websitekosten -/- € 207,59
Af: 21% omzetbelasting -/- € 2.452,58
--------------
€ 6.682,98
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De grondslag voor de toekenning van deze schade is gelegen in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, te weten aantasting in de persoon op andere wijze. De bewezenverklaarde seksuele uitbuiting is naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van de benadeelde partij, dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen.
Voor de begroting van de schade die hieruit voortvloeit heeft de rechtbank de Rotterdamse Schaal als hulpmiddel gebruikt. De rechtbank neemt als uitgangpunt de bandbreedte van smartengeldbedragen zoals genoemd onder categorie (c) ‘Tamelijk ernstig’ voor mensenhandel, te weten € 2.000,- tot € 5.000,-, en stelt de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,-. Hierbij is enerzijds rekening gehouden met het feit dat de benadeelde partij voorafgaand aan de bewezenverklaarde uitbuiting vrijwillig met de sekswerkzaamheden is begonnen en dat er geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld jegens haar door de verdachte of zijn medeverdachte. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de duur van de uitbuiting van ongeveer een maand (wat overeenkomt met de maximale duur van de betreffende categorie van de Rotterdamse Schaal), het feit dat sprake is geweest van financieel gewin voor de verdachte, de mate van vrijheidsbeperking van de benadeelde partij en het feit dat de benadeelde partij meermaals gedwongen is tot het hebben van onbeschermde seks.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 11.682,98, bestaande uit € 6.682,98 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, omdat het bestaan van de gestelde materiële schade boven het toe te wijzen bedrag van
€ 6.682,98 namens de verdachte (gemotiveerd) is betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog een verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Wettelijke rente, proceskostenveroordeling en hoofdelijkheid
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 mei 2024, de laatste dag van de pleegperiode, omdat vast is komen te staan dat de schade uiterlijk op die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is
daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.682,98, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .