ECLI:NL:RBDHA:2025:23504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
NL25.57962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de ophouding op grond van artikel 50, derde lid van de Vw

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 10 december 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van een Ghanese eiser, geboren op een onbekende datum, die op 25 november 2025 om 08:00 uur is overgenomen en opgehouden op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 december 2025 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister van Asiel en Migratie zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en zich gebogen over de vraag of de eiser langer dan toegestaan in zijn vrijheid is beperkt.

De eiser stelde dat hij pas om 16:30 uur in vrijheid was gesteld, omdat het buiten schemerig was. De rechtbank oordeelde echter dat uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat de vrijheidsbeneming op 25 november 2025 om 16:15 uur is beëindigd, omdat de eiser een borgsom had betaald en een meldplicht had gekregen. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke termijn van zes uur, zoals geformuleerd in artikel 50, derde lid, van de Vw, niet was overschreden en dat de eiser niet langer dan toegestaan in zijn vrijheid was beperkt.

Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.57962

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Ghanese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. Eiser is op 25 november 2025 om 08:00 uur overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw [1] en overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Daar is hij op 25 november 2025 om 10:35 uur aangekomen.
1.1.
Op 25 november 2025 om 16:15 is de ophouding beëindigd.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding. Hij
heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank
heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Is eiser langer dan toegestaan in zijn vrijheid beperkt geweest?
2. Eiser voert aan dat uit het dossier niet kan worden afgeleid op welk tijdstip hij in vrijheid is gesteld. Volgens eiser is hij pas om 16:30 uur in vrijheid gesteld, omdat het buiten inmiddels al schemerig was. Gelet hierop is eiser van mening dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld door hem langer dan toegestaan in zijn vrijheid te beperken.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van ophouding (M105-a) wel degelijk kan worden opgemaakt wanneer eiser in vrijheid is gesteld. Uit het proces-verbaal volgt onder “8. Beëindiging/opheffing van de maatregel” dat op 25 november 2025 omstreeks 16:15 uur de vrijheidsbeneming op grond van artikel 50 van de Vw is beëindigd/opgeheven, omdat eiser een borgsom heeft betaald en een meldplicht heeft gekregen. Uit hetzelfde proces-verbaal volgt dat eiser op 25 november 2025 om 10:35 uur was aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. Dit betekent dat de wettelijke termijn van zes uur, zoals geformuleerd in artikel 50, derde lid, van de Vw, niet is overschreden. Eiser is daarmee niet langer dan toegestaan in zijn vrijheid beperkt geweest.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op
rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.