ECLI:NL:RBDHA:2025:23541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
SGR 24/7292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële ondersteuning zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om eenmalige financiële ondersteuning op grond van de Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet objectief en verifieerbaar heeft aangetoond dat hij langdurige post-COVID klachten heeft. Eiser, werkzaam als zorgmedewerker, heeft tijdens de coronapandemie zorg verleend en stelt dat hij na besmetting met COVID-19 aanhoudende klachten heeft ervaren. De rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde documenten niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde klachten. Eiser heeft geen medische verklaring overgelegd die aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor financiële ondersteuning en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 19 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7292

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder (hierna ook: de minister)
(gemachtigde: mr. M. Dinkla).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om eenmalige financiële ondersteuning op grond van de Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten (hierna: de Regeling).
1.1.
In de brief van 23 januari 2024 heeft verweerder de aanvraag van eiser om eenmalige financiële ondersteuning op grond van de Regeling afgewezen, omdat objectief bewijs om te kunnen beoordelen dat eiser niet in staat is zijn eigen werkzaamheden (volledig) uit te voeren ontbreekt en uit de aangeleverde documenten niet blijkt dat bij eiser langdurige post-COVID klachten zijn geconstateerd.
1.2.
In het besluit van 18 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoet aan alle voorwaarden voor financiële ondersteuning op basis van de Regeling.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn vrouw. Namens verweerder zijn diens gemachtigde en [naam] verschenen.

Overwegingen

Gronden van eiser
2. Eiser voert aan dat hij zijn eigen leven en dat van zijn gezin tijdelijk opzij heeft gezet om zorg te leveren aan zijn cliënten tijdens de coronapandemie. Eiser vindt het teleurstellend en onbehoorlijk dat de overheid hem ondanks zijn inzet geen enkele vorm van compensatie of steun heeft geboden. Hij is in 2020 besmet geraakt met het coronavirus en hij kreeg last van koorts, hoesten, vermoeidheid en pijn aan zijn lichaam. Zijn symptomen zorgden ervoor dat hij zijn werk tijdelijk niet kon uitvoeren, omdat hij verplicht in isolatie moest om verdere verspreiding te voorkomen. Het herstel na zijn besmetting verliep langzaam en hij heeft nog steeds last van vermoeidheid en concentratieproblemen. Dit heeft zijn werktempo beïnvloed en het is moeilijker om op volle kracht terug te keren. Eiser geeft aan dat hij enkele weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit heeft financiële gevolgen gehad en daarnaast ervaart hij ook psychische stress vanwege de onzekerheid rond zijn herstel en de gevolgen daarvan op zijn werk.
Standpunt van verweerder
3. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen document heeft overgelegd (vergelijkbaar met een WIA-beslissing) waarmee objectief wordt aangetoond dat eiser na twee jaar ziekte niet meer de eigen werkzaamheden als zorgmedewerker (volledig) kan uitvoeren. Verder heeft eiser geen verklaring van een arts volgens het voorgeschreven format overgelegd waaruit blijkt dat bij hem uiterlijk op 1 juni 2023 langdurige post-COVID klachten zijn vastgesteld door een arts.
Relevante wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die hiervan deel uitmaakt.
Beoordeling door de rechtbank
5. Het bestreden besluit is een beslissing op een bezwaar en is om die reden een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Daarvoor is niet relevant of de brief van 23 januari 2024 als een besluit is aan te merken. De rechtbank is dan ook bevoegd om op het beroep te beslissen.
5.1.
De rechtbank moet vervolgens eerst en op eigen initiatief beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk heeft geacht. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de brief van 23 januari 2024 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Alleen wanneer dat het geval is en de minister het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht, kan de rechtbank de afwijzing van de eenmalige financiële ondersteuning op grond van de Regeling en de redenen die daaraan ten grondslag liggen inhoudelijk toetsen.
5.2.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 11 juni 2025 merkt de rechtbank een beslissing over het recht op de eenmalige financiële ondersteuning op grond van de Regeling aan als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. [1] Tegen dit besluit staat bezwaar open bij de minister. Het bezwaar van eiser is door de minister daarom terecht ontvankelijk geacht en inhoudelijk beoordeeld.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) werkzaam was in de zorg tijdens de coronapandemie. Uit het dossier volgt dat eiser geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft. In de toelichting bij de Regeling staat dat een zzp’er een aanvraag kan indienen om zijn situatie te laten beoordelen als de zzp’er vergelijkbaar met de gevraagde stukken in artikel 2.3 van de Regeling objectief en verifieerbaar kan aantonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.1 van de Regeling. [2]
6.1.
Eiser heeft een verklaring van zijn huisarts van 26 september 2023 ingediend, waarin staat dat hij in 2020 besmet is geraakt met COVID-19. Daarnaast heeft hij brieven van 29 april 2024 en 7 november 2024 van de keel-neus-oorarts (KNO-arts) ingediend waaruit volgens eiser volgt dat de ademhalingsproblemen die hij ervaart vermoedelijk zijn veroorzaakt door een werkgerelateerde COVID-besmetting in 2020. Verder heeft hij een medicatieoverzicht ingediend waaruit volgt dat hij methylfenidaat slikt volgens hem vanwege de post-COVID klachten die hij ervaart.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie niet volgt dat bij eiser sprake is van langdurige post-COVID klachten. In de verklaring van de huisarts staat dat niet. De ademhalingsproblemen tijdens het slapen waarvoor eiser bij de KNO-arts is geweest en waarvoor hij een masker heeft gekregen, worden door de KNO-arts in zijn verklaringen niet gerelateerd aan post-COVID klachten. Dat hij medicatie slikt vanwege post-COVID klachten is eisers eigen stelling en wordt ook niet ondersteund door een verklaring van een arts. Op de zitting heeft eiser bevestigd dat geen arts tegen hem heeft gezegd dat zijn klachten gerelateerd zijn aan long-COVID, maar hij heeft benadrukt dat alle klachten na de coronabesmetting zijn ontstaan. De rechtbank begrijpt dat eiser sinds zijn coronabesmetting aanhoudende klachten ervaart, maar eiser heeft niet objectief en verifieerbaar aangetoond dat bij hem sprake is van langdurige post-COVID klachten. Dit betekent dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder d, van de Regeling en daarom kan hij niet in aanmerking komen voor eenmalige financiële ondersteuning. Bovendien geeft hij zelf aan dat hij slechts enkele weken arbeidsongeschikt is geweest, zodat hij ook niet voldoet aan de voorwaarde dat hij sinds de ziekmelding in de eerste golf van de coronapandemie ten minste 104 weken ziek is geweest met langdurige post-COVID klachten en hij na deze 104 weken niet meer in staat is de werkzaamheden als zorgmedewerker (volledig) uit te oefenen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder e, van de Regeling. Eisers gronden slagen niet.
Conclusie en gevolgen
7. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet voldoet aan alle voorwaarden en verweerder daarom terecht de aanvraag van eiser om eenmalige financiële ondersteuning op grond van de Regeling heeft afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. M.P. Verloop en mr. B. Wallage, leden, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, eerste lid:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:3, tweede lid:
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Artikel 4:81:
1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
2 In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten
Artikel 1.4:
1. Een zorgaanbieder is een privaatrechtelijke rechtspersoon die, een organisatorisch verband van natuurlijke personen dat of een natuurlijke persoon die:
a. bedrijfsmatig zorg verleent die wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zorgverzekeringswet; of
b. een zorgaanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.
2 Er is sprake van een zorgaanbieder als bedoeld in het eerste lid indien deze in beginsel:
a. op 1 juli 2020 in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit met een bijbehorende SBI-code die in bijlage 2 is opgenomen; en
b. op 1 juli 2020 beschikte over een AGB-code die begint met twee cijfers die in bijlage 3 zijn opgenomen.
3 Een zorgaanbieder is tevens:
a. een ADL-aanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Subsidieregeling ADL-assistentie;
b. de GezondheidsZorg Asielzoekers Nederland B.V.;
c. een academisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
d. de militair geneeskundige dienst;
e. een justitiële inrichting; of
f. een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet waarbij een jeugdige meer dan 24 uur aaneengesloten verblijft in een accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Artikel 2.1:
1. Een zorgmedewerker komt in aanmerking voor financiële ondersteuning als deze:
a. in de eerste golf werkzaam was bij of werkzaamheden heeft verricht voor een zorgaanbieder in het kader van een dienstverband zijnde:
1°. een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. een aanstelling als militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wet ambtenaren defensie; of
3°. een aanstelling als burgerlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet ambtenaren defensie;
b. in de eerste golf bij een zorgaanbieder veelvuldig en intensief zorg heeft verleend aan patiënten met COVID-19 of nauw betrokken was bij deze zorgverlening;
c. in de eerste golf in het kader van het dienstverband gemeld heeft wegens ziekte niet te werken;
d. langdurige post-COVID klachten heeft die voor 1 juni 2023 geconstateerd zijn door een arts;
e. sinds de ziekmelding in de eerste golf, bedoeld onder c, ten minste 104 weken ziek is met langdurige post-COVID klachten en na deze 104 weken:
1°. volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de WIA;
2°. gedeeltelijk arbeidsgeschikt is als bedoeld in artikel 5 van de WIA;
3°. in staat is met arbeid ten hoogste 100% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, bedoeld in artikel 1 van de WIA, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van langdurige post-COVID klachten; of
4°. uiterlijk 1 juli 2023 voldoet aan hetgeen gesteld is onder 1°, 2° of 3° ingeval van vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling of verlenging van de loondoorbetalingsplicht.
2 Als de zorgmedewerker werkzaam was bij een justitiële inrichting stond deze, in aanvulling op het eerste lid, tijdens de eerste golf als arts of verpleegkundige ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG.
3 De minister kan afwijken van het eerste lid, onder a, voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepalingen beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4 De minister kan afwijken van de 104 weken, bedoeld in het eerste lid, onder e, als sprake is van wachttijd die is bepaald op grond van artikel 23, derde lid, van de WIA.
5 De minister kan afwijken van de datum, bedoeld in het eerste lid, onder e, onder 4°.
Artikel 2.3:
1. Een aanvraag voor financiële ondersteuning kan worden ingediend vanaf 25 september 2023 om 9:00 uur en wordt uiterlijk 23 oktober 2023 om 12:00 uur door de minister ontvangen.
2 Voor de aanvraag wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
3 De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een bewijs van dienstverband;
b. een gewaarmerkt verzekeringsbericht;
c. een kopie van de WIA-beslissing betreffende de zorgmedewerker;
d. het medisch onderzoeksverslag dat als verslag van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gevoegd als bijlage bij de WIA-beslissing betreffende de zorgmedewerker; en
e. desgevraagd overige inlichtingen en bewijsstukken, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4 Als de zorgmedewerker werkzaam was op basis van een dienstverband bij een ander dan de zorgaanbieder waar de zorgmedewerker tijdens de eerste golf veelvuldig en intensief zorg heeft verleend aan patiënten met COVID-19 of nauw betrokken was bij deze zorgverlening, overlegt de zorgmedewerker een door de minister vastgesteld formulier met een verklaring die:
a. is voorzien van een ondertekening door de leidinggevende van de zorgmedewerker;
b. is ondertekend namens de zorgaanbieder waar de zorgmedewerker tijdens de eerste golf werkzaamheden heeft verricht;
c. bevestigd dat de zorgmedewerker tijdens de eerste golf bij die zorgaanbieder veelvuldig en intensief zorg heeft verleend aan patiënten met COVID-19 of nauw betrokken was bij deze zorgverlening; en
d. is voorzien van toestemming om de juistheid van deze verklaring bij die zorgaanbieder te verifiëren.
5 Als de zorgmedewerker werkzaam is geweest bij de zorgaanbieder tijdens de eerste golf in een functie of beroep die niet in bijlage 4 is opgenomen, overlegt de zorgmedewerker een door de minister vastgesteld formulier met een verklaring die:
a. is voorzien van een ondertekening door de leidinggevende van de zorgmedewerker;
b. is ondertekend namens de zorgaanbieder waar de zorgmedewerker tijdens de eerste golf werkzaam was;
c. bevestigd dat de zorgmedewerker tijdens de eerste golf veelvuldig en intensief zorg heeft verleend aan patiënten met COVID-19 of nauw betrokken was bij deze zorgverlening; en
d. is voorzien van toestemming om de juistheid van deze verklaring bij die zorgaanbieder te verifiëren.
6 Als de zorgmedewerker werkzaam was bij de militair geneeskundige dienst, overlegt de zorgmedewerker een door de minister vastgesteld formulier met een verklaring die:
a. is voorzien van een ondertekening door een tekenbevoegde van de militair geneeskundige dienst;
b. bevestigd dat de zorgmedewerker tijdens de eerste golf veelvuldig en intensieve zorg heeft verleend aan patiënten met COVID-19 of nauw betrokken was bij deze zorgverlening; en
c. is voorzien van toestemming om de juistheid van deze verklaring bij de militair geneeskundige dienst te verifiëren.
7 Als de zorgmedewerker werkzaam was bij een justitiële inrichting, overlegt de zorgmedewerker het nummer waarmee de zorgmedewerker tijdens de eerste golf als arts of verpleegkundige stond ingeschreven in het daarvoor ingestelde register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;
8 Alleen als niet uit het medisch onderzoeksverslag, bedoeld onder het derde lid, onder d, blijkt dat langdurige post-COVID klachten zijn geconstateerd, overlegt de zorgmedewerker een door de minister vastgesteld formulier met een verklaring die:
a. is voorzien van een ondertekening door een arts;
b. bevestigd dat voor 1 juni 2023 bij de zorgmedewerker langdurige post-COVID klachten zijn geconstateerd; en
c. is voorzien van toestemming om de juistheid van deze verklaring bij de desbetreffende arts te verifiëren.
9 Als sprake is van vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling of verlenging van de loondoorbetalingsplicht, overlegt de zorgmedewerker een kopie van het besluit van het UWV betreffende de zorgmedewerker tot verlenging van het tijdvak van de loondoorbetaling.
10 De minister kan afwijken van het derde lid als toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 2.1, derde lid.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:10158, r.o. 5 t/m 5.7.
2.Staatscourant 2023 nr. 24739, p. 12.