ECLI:NL:RBDHA:2025:23596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
C/09/694099 / KG RK 25/1508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 9 december 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, h.o.d.n. [bedrijf 1], vertegenwoordigd door drs. H.C.A.M. van Tol Msc. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. I.F. Dam, de kantonrechter in een civiele procedure tussen verzoeker en [wederpartij in de hoofdzaak], h.o.d.n. [bedrijf 2]. De wrakingsgronden betroffen onder andere de manier waarop verzoeker door de kantonrechter is bejegend en de vrees voor partijdigheid van de kantonrechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de klachten van verzoeker voornamelijk betrekking hebben op de wijze van bejegening en dat deze niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer heeft ook geoordeeld dat de eerdere betrokkenheid van de kantonrechter bij een minnelijke schikking geen grond voor wraking oplevert. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/67
zaak- /rekestnummer: C/09/694099 / KG RK 25/1508
Beslissing van 9 december 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , h.o.d.n. [bedrijf 1] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: drs. H.C.A.M. van Tol Msc (hierna te noemen: Van Tol),
strekkende tot de wraking van
mr. I.F. Dam,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 2 oktober 2025;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van Van Tol d.d. 28 oktober 2025;
- de aanvulling op het schriftelijke wrakingsverzoek van Van Tol d.d. 28 oktober 2025;
- de klacht van Van Tol tegen de kantonrechter, gericht aan het gerechtsbestuur van deze rechtbank d.d. 3 oktober 2025;
- diverse e-mailberichten van Van Tol van respectievelijk 4, 6 en 24 oktober 2025, 5 en 7 november 2025 met een nadere toelichting op het wrakingsverzoek, dan wel de klacht tegen de kantonrechter;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter, binnengekomen bij de wrakingskamer op 26 november 2025;
- de pleitnota van Van Tol, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 1 december 2025.
1.2.
Op 1 december 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn
verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde Van Tol;
- de kantonrechter;
- [naam] , partner van [wederpartij in de hoofdzaak] , de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met het nummer
11657552 \ CV EXPL 25-1124 (hierna: de hoofdzaak) tussen verzoeker en de wederpartij
[wederpartij in de hoofdzaak] , h.o.d.n. [bedrijf 2] (hierna: [wederpartij in de hoofdzaak] ).
2.2
In voornoemde hoofdzaak heeft verzoeker [wederpartij in de hoofdzaak] gedagvaard voor de
kantonrechter en gevorderd dat het door deze rechtbank op 16 oktober 2024
gewezen vonnis wordt herroepen op grond van artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, nu in die procedure volgens verzoeker door [wederpartij in de hoofdzaak] bewust en met
opzet bedrog is gepleegd en de kantonrechter is misleid, teneinde een groot deel
van zijn eigen energiekosten door verzoeker betaald te krijgen.
2.3
Op 2 oktober 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de
hoofdzaak. Daarbij zijn Van Tol en de gemachtigde van [wederpartij in de hoofdzaak] , E.P. de Jong, jurist
bij [bedrijf 3] , verschenen en gehoord. Zowel verzoeker als [wederpartij in de hoofdzaak] zijn niet bij
de mondelinge behandeling verschenen.
2.4
Van Tol heeft na de mondelinge behandeling bij e-mailbericht van 3 oktober 2025
bij het gerechtsbestuur van deze rechtbank namens verzoeker een klacht tegen de
kantonrechter ingediend. Tevens heeft zij namens verzoeker bij e-mailbericht van
28 oktober 2025 de kantonrechter gewraakt.
2.5
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de aanvullingen daarop, en
zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag
gelegd.
Verzoeker is van mening dat de kantonrechter partijdig en bevooroordeeld is om de
navolgende redenen:
a. Zijn gemachtigde Van Tol is tijdens de mondelinge behandeling door de
kantonrechter als een idioot afgeschilderd en niet serieus genomen;
b. De kantonrechter is niet inhoudelijk op de hoofdzaak ingegaan en trok gelijk de
conclusie dat er geen sprake is van oplichting;
c. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter meer sympathie voor
(de positie van) de gemachtigde van [wederpartij in de hoofdzaak] dan voor verzoeker/Van Tol getoond en
de belangen van [wederpartij in de hoofdzaak] boven de belangen van verzoeker gesteld. Als voorbeeld heeft Van Tol aangevoerd dat de gemachtigde, anders van Van Tol, niet hoefde te bewijzen dat hij gemachtigd was en mocht hij langer het woord voeren dan Van Tol;
d. De kantonrechter is in maart 2024 als rechter betrokken geweest bij een
spoedprocedure tussen verzoeker en [wederpartij in de hoofdzaak] , waarbij de kantonrechter voor een
minnelijke schikking heeft gekozen, terwijl duidelijk was dat [wederpartij in de hoofdzaak] onrechtmatig
heeft gehandeld tegen verzoeker.
2.6
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek
gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen
waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de
rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief
gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te
zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke
onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere
omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de
objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die
concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn
geworden.
Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
3.2.
Het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor
aanleiding hebben gegeven, zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt
de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen
verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de
vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging
te voorkomen.
3.3
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op
de mondelinge behandeling van 2 oktober 2025. Het wrakingsverzoek is gedaan op
28 oktober 2025.
3.4
De wrakingskamer constateert echter dat Van Tol in haar klacht tegen de
kantonrechter aan het gerechtsbestuur van deze rechtbank van 3 oktober 2025 en de
aanvullingen daarop reeds melding heeft gemaakt van partijdigheid en vooringenomenheid
van de kantonrechter.
3.5
Hoewel het wrakingsverzoek pas formeel op 28 oktober 2025 bij de
wrakingskamer is binnengekomen, acht de wrakingskamer, gelet op het vorenstaande,
verzoeker ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Ad wrakingsgrond a.
3.6
De klachten van Van Tol betreffen in wezen de manier waarop zij door de kantonrechter is bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de kantonrechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Dat is ook gebeurd. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.7
Wrakingsgrond a. kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Ad wrakingsgronden b. en c.
3.8
De wrakingskamer stelt voorop dat een proces-verbaal dat door een rechter en een griffier is vastgesteld, de enige kenbron is van hetgeen ter zitting is besproken. Dat betreft een zakelijke weergave is van hetgeen ter zitting is besproken. Er moet vanuit worden gegaan dat de inhoud daarvan juist is.
3.9
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 oktober 2025 blijkt
dat alle partijen uitvoerig en evenwichtig aan het woord zijn geweest. Niet is gebleken dat
de gemachtigde van [wederpartij in de hoofdzaak] op een andere wijze is behandeld dan Van Tol, dat [wederpartij in de hoofdzaak]
of zijn gemachtigde bevoordeeld zou zijn geweest of dat Van Tol haar standpunt
minder kenbaar heeft kunnen maken dan de gemachtigde van [wederpartij in de hoofdzaak] . Ook blijkt uit
het proces-verbaal niet dat de kantonrechter reeds enig inhoudelijk oordeel heeft gegeven
over het geschil tussen verzoeker en [wederpartij in de hoofdzaak] .
3.1
Dat de kantonrechter aan Van Tol, een particuliere gemachtigde, een schriftelijke volmacht heeft gevraagd en niet aan de gemachtigde van [wederpartij in de hoofdzaak] , een professionele procespartij, is niet ongebruikelijk en is geen teken van (schijn van) partijdigheid.
3.11
Concrete feiten en omstandigheden voor (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de kantonrechter zijn dan ook niet gebleken.
3.12
Wrakingsgronden b. en c. kunnen niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Ad wrakingsgrond d.
3.13
Dat de kantonrechter eerder betrokken is geweest bij een minnelijke schikking tussen verzoeker en [wederpartij in de hoofdzaak] is geen grond voor wraking. De onpartijdigheid van een rechter heeft niet reeds te lijden onder de omstandigheid dat die rechter eerder betrokken
was bij uitspraken in een zaak waarin verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld, of dat de rechter al eerder betrokken was bij uitspraken in een of meer (andere) gedingen over de in geschil zijnde rechtsvraag. Door verzoeker zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een zwaarwegende aanwijzing dat de kantonrechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat bij verzoeker daartoe een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.
3.14
Wrakingsgrond d. kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Eindconclusie
3.15
Het wrakingsverzoek wordt op grond van het vorenstaande afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde drs. H.C.A.M. van Tol Msc;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en
mr. E.E. Schotte, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.