ECLI:NL:RBDHA:2025:23785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL25.38885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Iraakse christen met vrees voor vervolging bij terugkeer naar Irak

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Iraakse man die in 2022 bekeerd is tot het christendom. Eiser heeft op 31 augustus 2023 een opvolgende aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 14 augustus 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser is van mening dat hij bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor zijn leven vanwege zijn bekering en de mogelijke reactie van zijn familie. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de minister de twijfels over de nationaliteit en herkomst van eiser in eerdere procedures heeft geuit, maar dat eiser in deze procedure niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de situatie voor bekeerde christenen in Irak niet zodanig is dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven
.De minister heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees te worden gedood bij terugkeer naar Irak als gevolg van zijn afvalligheid en bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook heeft de minister terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor zijn familie. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 31 augustus 2023 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 augustus 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Eerdere procedures
3. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn, afkomstig te zijn uit de Koerdische regio, en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. Eiser heeft in 2006 een eerste asielaanvraag ingediend. In 2007 is hem een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend vanwege de algehele veiligheidssituatie in Irak op dat moment. In 2010 is deze verleende verblijfsvergunning echter ingetrokken, omdat de situatie in Irak was verbeterd en er verder geen redenen waren om eiser een asielvergunning te verlenen. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is op 27 september 2010 ongegrond verklaard door deze rechtbank. [2] In 2014 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Deze is afgewezen, waarna het daartegen ingestelde beroep ongegrond is verklaard door deze rechtbank. [3] Het hiertegen ingestelde hoger beroep is ook ongegrond verklaard [4] , zodat de afwijzing in rechte vaststaat. In 2016 heeft eiser een derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is ook afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ongegrond is verklaard. [5] Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat de afwijzing van die asielaanvraag ook in rechte vaststaat.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn opvolgende asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij is in april 2022 bekeerd tot het christendom. Eiser vreest bij terugkeer naar Irak te worden vermoord door de Iraakse bevolking vanwege zijn christelijke geloofsovertuiging. Ook vreest hij om dezelfde reden te worden gedood door zijn familie.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. bekering tot het christendom.
De minister stelt zich op het standpunt dat de twijfels over de nationaliteit en herkomst van eiser, die er tijdens de eerdere procedures al waren, niet zijn weggenomen, maar dat hij in deze procedure de gegevens aanhoudt die eiser zelf heeft genoemd. Eisers bekering tot het christendom acht de minister geloofwaardig. De minister stelt zich echter op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is. [6] Daarnaast heeft eiser volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade. [7] Eiser heeft zijn vrees te worden vermoord bij terugkeer naar Irak vanwege zijn afvalligheid en bekering tot het christendom namelijk niet aannemelijk gemaakt. Ook wordt niet gevolgd dat hij zijn religie niet zal kunnen uitten op een wijze die voor hem van belang is. Omdat eisers asielaanvraag een opvolgende aanvraag is, concludeert de minister daarom dat deze kennelijk ongegrond is. [8]
Heeft eiser zijn vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aannemelijk gemaakt?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn vrees te worden gedood bij terugkeer naar Irak vanwege zijn christelijke geloof ten onrechte niet aannemelijk vindt. Hierbij gaat eiser in op de algemene situatie van (bekeerde) christenen in Irak en de vrees die hij heeft voor zijn familie in het bijzonder.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hieronder zal de rechtbank per onderdeel bespreken waarom zij tot dit oordeel komt.
Eisers vrees voor problemen als (bekeerd) christen in Irak
6.2.
Allereerst voert eiser aan dat het weliswaar juridisch mogelijk is om zijn geloof te belijden in Irak, maar dat christenen er in de praktijk wel degelijk ernstige problemen ondervinden. De Iraakse autoriteiten kunnen of willen volgens eiser geen bescherming bieden tegen aanvallen op christenen. Daarbij is van belang dat eiser het evangeliseren als een essentieel onderdeel van zijn geloof beschouwt en zijn christelijke geloof zal willen uiten. Hij heeft hier ook niet wisselend over verklaard. Volgens eiser maakt de minister onvolledig en selectief gebruik van het algemeen ambtsbericht van november 2023. [9] In dit algemeen ambtsbericht wordt volgens eiser ook aangegeven dat in de praktijk veel Irakezen geweld en verstoting ondervinden als gevolg van hun religieuze identiteit. [10] Verder is de constitutionele vrijheid van godsdienst voor christenen volgens eiser alleen voorbehouden aan geboren christenen, en dus niet aan eiser als bekeerling. Een bekering van de islam naar een ander geloof wordt namelijk niet erkend in de persoonlijke statuswetten in Irak. Eiser zal dus permanent als een afvallige worden gezien in Irak. Bekeerlingen verliezen ook belangrijke rechten, waaronder het recht om te huwen. Verder zijn volgens eiser ook in het Koerdische deel van Irak de risico’s groot voor bekeerde christenen. [11]
6.3.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor problemen als bekeerd christen in Irak niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft er namelijk terecht op gewezen dat Irak voorziet in vrijheid van religieuze overtuiging en praktijk voor alle individuen, dat christenen in Irak als religieuze groep worden erkend en dat zij hun religie mogen en kunnen belijden. [12] Er zijn geen aanwijzingen uit het ambtsbericht dat dit anders is voor bekeerde christenen, los van het enkele feit dat bekeringen juridisch niet worden erkend in Irak. Zo zijn er geen gevallen bekend van bekeerlingen die strafrechtelijk vervolgd zijn. [13] Weliswaar betekent bekeren tot een ander geloof in Irak dat men in een andere gemeenschap terecht komt, omdat het sociale netwerk een bekering niet eenvoudig zal accepteren, maar dat is onvoldoende zwaarwegend om als vervolging of ernstige schade aan te merken. [14] Bovendien leidt bekering in de Koerdische autonome regio (KAR) – waarvandaan eiser afkomstig stelt te zijn– tot minder sociale problemen dan in de rest van Irak. [15] De door eiser overgelegde rapporten doen hier niet aan af. Tijdens de zitting heeft de minister er terecht op gewezen dat ook daar niet uit blijkt dat iedere bekeerde christen die terugkeert naar Irak gevaar loopt. Dat de persoonlijke statuswetten geen rekening houden met een bekering en die persoon in de registers en op ID-bewijzen als moslim zou blijven aangemerkt, is onvoldoende zwaarwegend om voor een asielvergunning in aanmerking te komen. Daarnaast blijkt ook uit de door eiser overgelegde stukken dat de situatie in de Koerdische autonome regio minder problematisch is dan elders. Verder heeft de minister kunnen tegenwerpen dat eiser niet duidelijk heeft verklaard over zijn wens om zijn geloof actief te uiten en te evangeliseren. Dat het volgens eiser niet uitmaakt of maar één iemand weet van zijn bekering omdat het dan toch snel bij iedereen bekend zal zijn, maakt dat immers niet anders. Het standpunt van de minister ziet namelijk op de vraag of eiser actief anderen zal proberen te bekeren. Ten slotte heeft de minister niet hoeven meewegen dat eiser al bijna 20 jaar niet meer in Irak is geweest en daar geen vangnet heeft. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat dit zou afdoen aan de mogelijkheid om zich weer te vestigen in Irak.
Eisers vrees voor problemen met zijn familie
6.4.
Verder voert eiser aan dat de minister zijn vrees te worden gedood door zijn familie in Irak ten onrechte niet aannemelijk vindt. In de zienswijze zijn volgens eiser uitgebreid de familieverbanden geschetst en de personen benoemd waarvoor hij concreet te vrezen heeft en waarom. Een aantal van zijn familieleden zijn zeer religieuze moslims. Bovendien hebben zij invloedrijke posities. Volgens eiser ondervinden moslims die bekeerd zijn tot het christendom in Irak ook de meeste onderdrukking van, onder andere, hun familie. [16]
6.5.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor zijn familie niet aannemelijk heeft gemaakt. In de samenvatting van de familieverbanden die hij bij zijn zienswijze heeft overgelegd, stelt eiser dat hij meerdere broers en zussen heeft in Irak. Maar tijdens zowel de procedure in 2006 als die in 2014 heeft eiser verklaard dat hij maar één broer heeft. Ook verklaarde eiser toen dat hij al jaren geen contact meer had met zijn vader en broer en dat hij niet zeker wist of zij nog wel in leven waren. [17] Eiser heeft nooit aangegeven dat het contact met hen is hersteld en heeft zijn verklaring dat hij maar één broer heeft nooit rechtgezet. Tijdens de zitting heeft eiser als uitleg hiervoor gegeven dat hij tijdens de procedure in 2006 uit angst maar één broer heeft genoemd, omdat hij de geboortedata van zijn andere broers en zussen niet meer wist. De minister heeft tijdens de zitting terecht het standpunt ingenomen dat deze uitleg niet overtuigend is. Nu eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn familieleden, bestaat er voor de minister ook geen reden om hem te volgen in zijn stelling dat die familieleden machtig zouden zijn en dat hij voor hen te vrezen heeft.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Lange, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL25.38886.
2.Rb. Den Haag, zp. Zwolle 27 september 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:19266 (
3.Rb. Den Haag, zp. Middelburg 11 april 2014, nr. AWB 14/7606 (
4.ABRvS 20 mei 2014, nr. 201403250/1/V2 (
5.Rb. Den Haag, zp. ’s-Hertogenbosch 30 mei 2016, nr. NL16.837 (
6.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
7.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
8.Dit volgt uit artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
9.Eiser wijst hierbij op een door hem overgelegd rapport van Stichting Gave, die een eigen analyse heeft gemaakt over eisers vrees bij terugkeer naar Irak.
10.Eiser wijst op het rapport “Freedom House, Iraq: Freedom in the World Report 2023” van maart 2023, waar het algemeen ambtsbericht van november 2023 naar verwijst op pagina 54.
11.Eiser wijst hierbij op pagina 8 van het rapport “Iraq: Persecution Dynamics” van Open Doors van december 2024.
12.Algemeen ambtsbericht Irak november 2023, pagina 54.
13.Algemeen ambtsbericht Irak november 2023, pagina 57.
14.Idem.
15.Algemeen ambtsbericht Irak oktober 2021, pagina 50.
16.Eiser wijst op pagina 8 het rapport van Open Doors.
17.Zie pagina 7 van het gehoor opvolgende aanvraag van 26 maart 2014.