ECLI:NL:RBDHA:2025:23789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL24.41997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Pakistaanse transgender op basis van ongeloofwaardige verklaringen over seksuele geaardheid

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Pakistaanse eiser die zich identificeert als transgender. De rechtbank heeft op 10 december 2025 geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie in stand kan blijven. De minister had de aanvraag afgewezen op 8 oktober 2024, omdat de eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gevoelens voor transgenders en zijn verklaringen te algemeen en oppervlakkig waren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister deugdelijk gemotiveerd had dat de verklaringen van de eiser over zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn verklaringen niet had onderbouwd met objectieve stukken en dat zijn relaas geen samenhangend en aannemelijk geheel vormde, zoals vereist in artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft ook de culturele achtergrond van de eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat van de eiser verwacht mocht worden dat hij meer inzicht gaf in zijn persoonlijke gevoelens. De rechtbank heeft het verzoek van de eiser om de zienswijze als integraal onderdeel van het beroep aan te merken afgewezen, omdat deze niet nader was onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft namelijk deugdelijk gemotiveerd dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens voor transgenders en dat zijn verklaringen daarover te algemeen en oppervlakkig zijn gebleven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 25 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst omdat er geen tolk aanwezig was.
2.3.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep voortgezet op 25 september 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit, behoort tot de Punjabi bevolkingsgroep, is moslim en geboren in Shiekhubara, Fatehjkalas (Pakistan). Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij sinds zijn kindertijd een aantrekking voelde tot transgenders (shemales). Rond zijn vijftiende à zestiende levensjaar werden deze gevoelens sterker en op zijn zeventiende ontmoette hij voor het eerst een transgender. Eiser heeft in zijn land van herkomst geen problemen ondervonden vanwege zijn seksuele geaardheid, maar hij vreest dat zijn ouders en de samenleving zijn geaardheid niet zullen accepteren en dat zijn leven daardoor in gevaar komt.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. seksuele geaardheid;
3. steun gegeven aan de PTI (Pakistan Tehreek-e-Insaf).
4.1.
De minister heeft de asielmotieven ‘identiteit, nationaliteit en herkomst’ en ‘steun aan de PTI’ geloofwaardig geacht. De minister heeft het tweede asielmotief, de seksuele geaardheid van eiser, ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve stukken en zijn relaas vormt geen samenhangend en aannemelijk geheel als bedoeld in artikel 31, zesde lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De minister stelt verder dat de geloofwaardig geachte asielmotieven niet maken dat eiser in aanmerking komt voor vluchtelingschap of dat bij terugkeer naar Pakistan sprake is van een reëel risico op ernstige schade. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen.
Heeft de minister de seksuele geaardheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser betoogt dat de minister zijn seksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig acht. Hij voert daartoe aan dat het niet eenvoudig is om innerlijke gevoelens te omschrijven. Voor eiser, die uit een geheel andere culturele omgeving komt, is dat alleen nog maar lastiger. Voor mensen die zich realiseren dat ze homoseksueel zijn ligt nog extra complexiteit op de loer. De lat mag daarom niet te hoog worden gelegd. Eiser voert ook aan dat veelzeggend is dat hij het betreurt dat men in Pakistan niet vrij is om zichzelf te zijn. Het feit dat hij daar zo mee bezig is laat zien dat eiser dit persoonlijk raakt en dat maakt dat uit moet worden gegaan van zijn gestelde geaardheid. Ter onderbouwing en bij wijze van voorbeeld verwijst eiser naar een passage in het rapport van het nader gehoor waar eiser verklaart dat hij vindt dat andere mensen niet kunnen inbreken op iemand anders leven en dat hij uit de cultuur en uit de familie wilde. [1] Desondanks is eiser in staat een link te leggen tussen gevoelens en wat dit bij hem teweeg brengt. Eiser voert verder aan dat het ontbreken van kennis over LHBTI-organisaties in Pakistan voortvloeit uit zijn voortdurende angst voor ontdekking en het bewust vermijden van onderzoek. Ook is veelzeggend dat informatie over of er openlijk actieve LHBTI-organisaties in Pakistan zelf aanwezig zijn niet geheel duidelijk is. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij in Pakistan niet op de hoogte was van het bestaan van LHBTI-organisaties en dat hij, zelfs als hij daarvan had geweten, er geen gebruik van had durven maken uit vrees voor ontdekking en represailles vanuit zijn familie en omgeving. Eiser heeft verklaard dat iemand uit een naburig dorp, die wél contact had gezocht met dergelijke organisaties, door zijn familie is vermoord. Ook heeft eiser benadrukt dat in zijn regio eerwraak veelvuldig voorkomt, zelfs bij heteroseksuele relaties die niet door de familie worden goedgekeurd. Volgens eiser illustreert dit dat hij in Pakistan geen vrijheid had om zichzelf te zijn en dat hij daar nooit openlijk zijn gevoelens heeft kunnen uiten. In Nederland voelt hij zich juist op zijn gemak, kan hij open zijn over zijn geaardheid en neemt hij deel aan LHBTI-gerelateerde activiteiten, waarover hij ook bewijs zou kunnen overleggen. Dat hij in Pakistan geen vaste relatie heeft gehad, doet volgens hem niets af aan de oprechtheid van zijn gevoelens en beleving.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser zijn verklaringen over de problemen vanwege zijn seksuele geaardheid niet heeft onderbouwd met (objectieve) documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen. Daarom heeft de minister beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Dat is volgens de minister niet het geval, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000.
Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn seksuele geaardheid geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met eisers culturele achtergrond. De minister heeft in dit verband terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2021, waaruit volgt dat de minister met zijn werkwijze voldoende rekening houdt met de culturele achtergrond van vreemdelingen. Ook als sprake is van een cultuur waarin homoseksualiteit taboe is, mag van een vreemdeling worden verwacht dat hij — binnen zijn mogelijkheden — inzicht geeft in zijn persoonlijke gevoelens en de betekenis daarvan. [2] Daarbij heeft de minister er terecht op gewezen dat de hoorambtenaar open en herhaaldelijk heeft doorgevraagd, maar dat eiser ondanks zijn hoge opleidingsniveau, kennis van de Engelse taal en toegang tot internet, zeer summier bleef in zijn verklaringen. Eisers verklaringen over de ontdekking en persoonlijke betekenis van zijn gevoelens voor transgenders zijn overwegend algemeen gebleven en getuigen niet van een authentiek en persoonlijk verhaal, zo stelt de minister niet ten onrechte. Eisers verwijzing naar het verslag van het nader gehoor maakt dit oordeel niet anders. De gemachtigde van de minister heeft er op de zitting terecht op gewezen dat die verklaring al is betrokken in het voornemen. [3] De minister heeft zich daarin niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser mag worden verwacht dat hij meer kan vertellen over hoe over het voor hem voelde om zijn gerichtheid niet te kunnen delen met zijn familie dan alleen maar dat het hem een slecht gevoel gaf. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het voor hem was om zijn gevoelens geheim te moeten houden en niet te kunnen delen met zijn familie.
5.3.
De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat het ontbreken van kennis over LHBTI-organisaties in Pakistan door zijn angst voor ontdekking niet overtuigt. De minister stelt niet ten onrechte dat het bevreemdend is dat eiser enerzijds stelt dat hij niets durft op te zoeken uit angst voor ontdekking, maar anderzijds verklaart dat hij online wél informatie over homoseksualiteit en transgenders in Nederland heeft gezocht. [4] Gelet op zijn referentiekader heeft de minister mogen verwachten dat eiser enige kennis had van bestaande netwerken of organisaties, temeer nu uit openbare landeninformatie blijkt dat in vrijwel elke stad in Pakistan LHBTI-netwerken bestaan zijn die, zij het vaak informeel, ondersteuning bieden aan de gemeenschap. [5] De minister heeft verder voldoende gemotiveerd dat het ontbreken van kennis van LHBTI-organisaties op zichzelf geen doorslaggevende factor is, maar dat dit gegeven in samenhang met de oppervlakkige verklaringen over zijn gevoelens en bewustwording de geloofwaardigheid ondermijnt.
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat het ontbreken van een relatie of concrete ervaringen niet doorslaggevend is, maar dat ook dit niet verklaart waarom eiser niet dieper heeft kunnen ingaan op de emotionele en persoonlijke aspecten van zijn gevoelens. Dat eiser betoogt zich pas in Nederland vrij te voelen om zichzelf te zijn, maakt dit niet anders.
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft de minister de verklaringen over eisers seksuele geaardheid op goede gronden ongeloofwaardig geacht. Deze onderdelen van het asielrelaas zijn daarom bij de beoordeling van eisers vrees voor vervolging of ernstige schade in Pakistan terecht buiten beschouwing gelaten.
Verzoek om de zienswijze als integraal onderdeel van het beroep aan te merken
6. Eiser verzoekt om de zienswijze als integraal onderdeel van het beroep aan te merken. Omdat de minister in het bestreden besluit op de zienswijze is ingegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan het enkele verzoek om de zienswijze als integraal onderdeel van het beroep aan te merken niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Habibi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie pagina 20 van het verslag nader gehoor.
2.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:121.
3.Zie pagina 4 van het voornemen.
4.Zie pagina’s 19 en 23 van het verslag nader gehoor.
5.Algemeen Ambtsbericht Pakistan, september 2022, pagina 71.