ECLI:NL:RBDHA:2025:23925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
C/09/693993 / JE RK 25-1873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg

Op 14 november 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], is verleend. De kinderrechter heeft eerder op 3 november 2025 al een voorlopige machtiging verleend voor een periode van twee weken, en op 14 november 2025 werd de zitting met gesloten deuren voortgezet. De moeder van de kinderen, die belast is met het ouderlijk gezag, en de vader waren aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie, vooral vanwege huiselijk geweld en de mentale gesteldheid van de moeder. De moeder heeft psychische problemen en er zijn zorgen over het gedrag van de vader, die een licht verstandelijke beperking heeft. De kinderrechter oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing geldt met ingang van 17 november 2025 tot 29 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/693993 / JE RK 25-1873
Datum uitspraak: 14 november 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Zengin uit Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 november 2025 machtiging verleend aan de gecertificeerde instelling om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 november 2025 tot 17 november 2025. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 3 november 2025 met de daarin genoemde stukken.
1.3.
Op 14 november 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door [de vader] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er is tussen ouders veel sprake geweest van huiselijk geweld, in het verleden is het herhaaldelijk voorgekomen dat wanneer de vader en de moeder samen zijn, zij in contact komen met de politie en de kinderen worden blootgesteld aan verbale en fysieke agressie tussen de ouders. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt dat de kinderen de vader enkel en alleen mogen zien onder begeleiding van een derde persoon, in overleg met de gecertificeerde instelling. Ook dienen beide ouders in hun eigen woning te verblijven en niet bij elkaar op bezoek te komen in het bijzijn van de kinderen. Deze afspraken zijn gemaakt vanwege het huiselijk geweld in het gezin en het cocaïnegebruik van vader. De vader is een man met een licht verstandelijke beperking en er zijn zorgen dat hij onvoldoende weerbaar is tegen de moeder. De moeder kampt mogelijk met psychische problematiek waarvoor zij hulp van de GGZ zou moeten krijgen voor haar instabiele gedrag, bij de moeder zijn psychotische kenmerken gezien waarvoor nadere diagnostiek vanuit de GGZ nodig is. Ondanks diverse pogingen staat de moeder niet open voor persoonlijke hulpverlening. Door haar mentale gesteldheid is de moeder onvoorspelbaar in haar contact met de kinderen en kunnen haar emoties hoog oplopen welke zij niet onder controle heeft. De moeder is niet altijd volledig beschikbaar voor de kinderen op het moment dat zij stress ervaart of slecht nieuws ontvangt. Dit zorgt er tevens voor dat hulpverleners zich onvoldoende veilig voelen en hulpverlening recent is gestopt. Er is momenteel geen enkel zicht op de opvoedomgeving van de kinderen waardoor hun veiligheid onvoldoende kan worden gewaarborgd.

4.De standpunten

4.1.
De advocaat heeft namens de moeder verzocht om afwijzing van het verzoek. De informatie zoals in het verzoek staat geschreven is veelal niet actueel en verouderd. De kinderrechter heeft daar eerder al over geoordeeld en eerdere verzoeken om uithuisplaatsing van de kinderen afgewezen. Het zijn de berichten van de begeleider van vader die aangeeft dat de vader en moeder vaker samen zijn. De moeder stelt zich op het standpunt dat de veiligheid van de kinderen altijd voorop staat en dat er tussen haar en de vader geen sprake is van verbale of fysieke agressie naar elkaar toe in het bijzijn van de kinderen. Er is geen reden voor voortzetting van de uithuisplaatsing, de moeder is een liefdevolle moeder die hulpverlening accepteert en open staat om in gesprek te gaan voor het maken van nieuwe afspraken. Zij is niet agressief, haar gebruik van taal is alleen niet zoals anderen dat zouden gebruiken. De zorgen die de gecertificeerde instelling heeft zijn niet reëel. De advocaat heeft benadrukt dat, gelet op de culturele achtergrond van de moeder, het van belang is dat er hulpverlening wordt ingezet die passend is bij het gezin. Het inzetten van het VUHP traject zou dan ook een mogelijkheid kunnen zijn. Nog niet alles is ingezet om een uithuisplaatsing van de kinderen te voorkomen. De moeder heeft benadrukt dat zij zich niet herkent in hetgeen wat in het verzoekschrift staat geschreven. Zij is van mening dat er mentaal niets met haar aan de hand is en is bereid mee te werken aan onderzoek om dat aan te tonen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Er zijn al langere tijd ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie. Ten aanzien van het risico op huiselijk geweld (in het bijzijn van de kinderen) zijn er eerder veiligheidsafspraken gemaakt, en deze afspraken zijn in een schriftelijke aanwijzing bekrachtigd door de kinderrechter. Binnen de intensieve begeleiding die de afgelopen periode is ingezet, is gebleken dat de opvoedondersteuning niet effectief kan worden voortgezet met als doel de moeder te ondersteunen bij opvoedkundige vaardigheden, structuur in de opvoeding en het bevorderen van een veilige en stabiele thuissituatie. Op dit moment vormt de mentale gesteldheid van de moeder een belemmerende factor. De moeder ervaart wisselende emoties en stemmingen, die het uitvoeren van de begeleiding volgens plan bemoeilijken. De begeleiding is gestopt omdat de hulpverlening niet meer op een veilige manier kon worden voortgezet.
5.3.
De kinderrechter deelt deze zorgen van de hulpverlening. De moeder lijkt op dit moment meer gebaat bij hulp richting emotionele stabiliteit, voordat het opvoedkundige deel effectief kan worden opgepakt. De moeder laat volgens de hulpverlening echter ook reflectief vermogen, betrokkenheid en bereidheid zien om stappen te zetten in haar rol als ouders op de momenten dat zij wél openstaat voor de ondersteuning. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat er door de moeder op korte termijn GGZ-hulp wordt gezocht voor haar mentale gezondheid en daar ook inzicht in gaat geven. Ook zal door de gecertificeerde instelling bekeken moeten worden onder welke voorwaarden de kinderen zo snel mogelijk weer naar huis kunnen en of een gezinsopname een passende optie is om deze voorwaarden nader te onderzoeken. Op dit moment zijn de zorgen over de veiligheid van de kinderen onvoldoende weggenomen en kan de veiligheid van de kinderen, mede vanwege het ontbrekende toezicht in de thuissituatie, niet worden gegarandeerd.
5.4.
Daarom zal de kinderrechter de gecertificeerde instelling machtigen om
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de korte (resterende) duur van de ondertoezichtstelling.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 17 november 2025 tot 29 november 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2025, in aanwezigheid van S.A. van Schaik-van Dommelen als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.